/
 Familierecht

JIN 2023/08 Deze annotatie gaat over een intrigerende zaak waarbij een man verzocht om de nihilstelling van partneralimentatie met terugwerkende kracht. Dit verzoek bracht de man en zijn ex-vrouw, na een scheiding, tegenover elkaar in een juridische strijd die uiteindelijk door het hof werd beslecht. Na hun scheiding, vastgelegd in een echtscheidingsconvenant, stond de man voor een financiële verplichting: het betalen van partneralimentatie aan zijn ex-vrouw. In hun convenant was echter geen specifieke termijn voor de alimentatie vastgelegd, noch was er een duidelijke inspanningsverplichting voor de vrouw om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Toen de man besloot om deze alimentatieverplichting met terugwerkende kracht te laten opheffen, ontstond er een juridische discussie. Hij stelde dat zijn ex-vrouw inmiddels in staat was om zelf in haar levensonderhoud te voorzien en dat er sprake was van een “verbroken lotsverbondenheid” door haar keuze om het huwelijk kerkelijk nietig te laten verklaren.

De kern van de zaak draaide om de verzwaarde stelplicht. Dit houdt in dat de partij die om nihilstelling van de partneralimentatie vraagt, moet aantonen dat de alimentatiegerechtigde daadwerkelijk in staat is om volledig in eigen levensonderhoud te voorzien. In deze zaak vond zowel de rechtbank als het hof dat de man onvoldoende bewijs had geleverd dat zijn ex-vrouw al eerder of nu volledig in haar eigen levensonderhoud kon voorzien.

De man bracht ook een tweede argument naar voren: hij betoogde dat de “lotsverbondenheid” tussen hem en zijn ex-vrouw was verbroken omdat zij had gevraagd om een kerkelijke nietigverklaring van hun huwelijk. Volgens hem zou deze nietigverklaring moeten leiden tot het beëindigen van zijn alimentatieverplichting. Het hof oordeelde echter anders. Ze stelden dat de nietigverklaring van het kerkelijk huwelijk geen invloed heeft op de verplichtingen die voortvloeien uit het juridische huwelijk. Dit betekent dat, ondanks de kerkelijke nietigverklaring, de man nog steeds verplicht was om partneralimentatie te betalen op basis van hun juridische scheiding.

De rechtbank Amsterdam had eerder op 13 juli 2022 het verzoek van de man om de partneralimentatie op te heffen of te verlagen afgewezen. De man ging hierop in hoger beroep bij het hof Amsterdam. Echter, het hof bevestigde het oordeel van de rechtbank en wees het verzoek van de man eveneens af. Ze concludeerden dat de man niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zijn ex-vrouw nu al of eerder volledig in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. Bovendien vond het hof dat de nietigverklaring van het kerkelijk huwelijk geen invloed had op de juridische verplichtingen die voortvloeiden uit hun huwelijk.

Deze zaak onderstreept de complexiteit van alimentatiekwesties, vooral wanneer er sprake is van veranderde omstandigheden na de scheiding. Het laat zien hoe belangrijk het is om duidelijke afspraken te maken over de duur en voorwaarden van alimentatie in een echtscheidingsconvenant. Bovendien benadrukt het de noodzaak voor solide bewijzen bij het aanvragen van wijzigingen in alimentatieverplichtingen.

 

Gepubliceerd in ‘Jurisprudentie in Nederland’ (JIN 2023 afl. 8), oktober 2023