/
 Onderwijsrecht

Aan de vooravond van het zomerreces heeft de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2024:2611) een interessante uitspraak gewezen over het (negatief) bindend studieadvies. Meer concreet zijn aan de Raad van State (RvS), voorheen het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO), een tweetal vraagstukken voorgelegd: (I) mag op een deeltijdsopleiding een voltijds BSA-norm toegepast worden en (II) in hoeverre moet rekening worden gehouden met persoonlijke omstandigheden die niet (tijdig) gemeld zijn bij de decaan of studieadviseur?


De BSA kwestie in het kort
Een student aan een hogeschool heeft aan het einde van de propedeuse in totaal 35 ECTS voor een deeltijd opleiding gehaald. De betreffende hbo-instelling heeft in de OER een voortgangsnorm van 45 ECTS voor een voltijd hbo-opleiding opgenomen, maar de onderwijsinstelling heeft geen afzonderlijke norm getroffen voor het BSA voor de deeltijdopleidingen. Verder is voor deze casus relevant dat de student anderhalf jaar eerder gediagnosticeerd is met ADHD. Dit heeft de student echter niet eerder gemeld en pas enkele weken voorafgaand aan het BSA-besluit maakt de student deze persoonlijke omstandigheid kenbaar aan de BSA-commissie.

Mag een onderwijsinstelling (hogeschool of universiteit) een voltijds BSA-norm toepassen op een deeltijds opleiding?
Vaststaat dat de onderwijsinstelling geen afzonderlijke norm heeft getroffen voor het BSA voor de deeltijdsopleiding. Volgens de student betekent dit dat de school niet automatisch mag teruggrijpen op de voltijdsnorm van 45 ECTS. Het standpunt van de student dat het College van Beroep voor de Examens (het CBE) ten onrechte de examencommissie heeft gevolgd in het standpunt dat bij een opleiding in deeltijd dezelfde norm gehanteerd mag worden die toegepast wordt bij een opleiding in voltijd, wordt niet door de hoogste onderwijsrechter gevolgd. De Raad van State overweegt:

“Het is in beginsel aan de onderwijsinstelling om de studievoortgangsnorm vast te stellen. Slechts als deze in strijd is met de wet of kennelijk onredelijk is, kan de Afdeling het algemeen verbindend voorschrift waarin de studievoortgangsnorm is opgenomen buiten toepassing laten”.

In dit verband overweegt de rechter dat bij deze deeltijd opleiding feitelijk geen echt onderscheid bestaat tussen voltijds- en deeltijd studenten. Alle studenten moeten de studie in vier jaar afronden en deelnemen aan alle onderwijseenheden die volgens het programma worden aangeboden. Wel kunnen deeltijdstudenten eventuele werkervaring naast de opleiding inzetten als stage en kunnen zij de tijd die zij daar werken inzetten als tijd voor de studie. De werkplek vormt op deze manier een aanvulling op de studielast per week. Het deeltijd onderwijs is verder zo ingericht dat door middel van het aanbieden van avondonderwijs en afzonderlijke werkgroepen voor deeltijdstudenten rekening wordt gehouden met de relevante werkervaring van de student. Dat de jaarlijkse studielast van 60 ECTS per jaar met een studievoortgangsnorm van 45 ECTS voor de deeltijd opleiding in verhouding tot de voltijd opleiding hoog is, maakt daarom niet dat de examencommissie deze studievoortgangsnorm niet ook nog mag toepassen voor de deeltijdopleiding. Deze beroepsgrond van de student slaagt daarom niet.

Niet of te laat melden persoonlijke omstandigheden
De student wijst er verder op dat de BSA-commissie bij het uitbrengen van het BSA mee had moeten wegen dat hij gediagnosticeerd is met ADHD en dat hij alsnog gelegenheid moet krijgen om hierover gehoord te worden door een studieadviseur of het decanaat.

De Raad van State oordeelt dat de examencommissie en het CBE hier in strijd hebben gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. De examencommissie had de student alsnog in de gelegenheid moeten stellen om contact op te nemen met de studieadviseur: “de studieadviseur moet immers bij uitstek in staat worden geacht om een inschatting te maken van het effect van de persoonlijke omstandigheden op de studievoortgang. Mogelijk zou de studieadviseur door de late melding niet in staat zijn geweest om een oorzakelijk verband vast te stellen, maar het kan, gelet op de aard en ernst van de persoonlijke omstandigheden, niet bij voorbaat worden uitgesloten dat de studieadviseur nog wel degelijk een inschatting van het oorzakelijk verband had kunnen maken”.

Deze beroepsgrond slaagt dus wel en dit betekent dan ook dat het bindend studieadvies geen stand houdt.

Doorlooptijd procedure wel erg lang
Een saillant – en bepaald niet onbelangrijk – detail is dat het BSA-besluit dateert van 30 augustus 2023 en de student door de Raad van State in het gelijk is gesteld op 26 juni 2024, derhalve feitelijk een heel schooljaar later. Uit de uitspraak kan niet worden opgemaakt of de student – al dan niet bij wijze van voorlopige voorziening – voor de duur van deze procedure(s) deelgenomen heeft of in ieder geval heeft mogen deelnemen aan het onderwijs. Anders ligt een mogelijke volgende procedure die verband houdt met studievertraging en geleden schade op de loer.

Meer informatie
Heeft u vragen over het (negatief) bindend studieadvies, of wenst u meer informatie? Neem dan vrijblijvend contact op met één van onze onderwijsrecht specialisten, mail hiervoor naar bindels@honoreadvocaten.nl of bel: 030 214 51 50.