‘Spreken is zilver, (ver)zwijgen kost goud’. (Mede)-eigendom opzettelijk verzwijgen. Verbeurdverklaring van gemeenschapsgoed?

Deze annotatie gaat over het verzwijgen, zoekmaken of verborgen houden van bezittingen tijdens de ontbinding en verdeling van de huwelijksgemeenschap. Indien sprake is van gemeenschap van goederen, dan zal bij de echtscheiding deze huwelijksgoederengemeenschap eerst worden ontbonden en vervolgens worden verdeeld. De ontbinding vindt plaats op het moment van indiening van het echtscheidingsverzoekschrift bij de rechtbank. De ontbinding houdt in dat niets meer aan de gemeenschap wordt toegevoegd en dat er niets meer vanaf gaat. Wat resteert zijn goederen en of schulden, dat dient te worden verdeeld tussen de echtgenoten.

Na ontbinding, gaat men over tot de verdeling, ook wel genoemd de boedelscheiding. Dit houdt kort gezegd in dat de bezittingen en schulden tussen de echtgenoten worden verdeeld. Maar wat nou als u het vermoeden heeft dat uw echtgenoot bezittingen voor u verzwijgt? Is er een consequentie verbonden aan het opzettelijk verzwijgen van (mede)-eigendom? Ja, die is er! Artikel 3:194 lid 2 BW bepaalt namelijk dat de deelgenoot in een gemeenschap als bedoeld in art. 3:189 BW, zoals: de ontbonden huwelijksgemeenschap, een ontbonden maatschap of een nalatenschap die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen verbeurt aan de andere deelgenoten. Dit betekent dat u 100% aanspraak kan maken op de verzwegen, zoekgemaakte of verborgen gehouden bezittingen. Voor toepassing van artikel 3:194 lid 2 BW geldt wel het opzetvereiste. Vanwege de strenge sanctie heeft de bepaling een restrictief karakter en worden er zware eisen aan het bewijs van opzet gesteld onder andere dat de deelgenoot moest weten dat het goed deel uitmaakte van de gemeenschap. Het is daardoor niet voldoende dat de deelgenoot die een tot de gemeenschap behorend goed verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt (niet wist maar) behoorde te weten dat dit goed tot de gemeenschap behoort. De sanctie vervalt overigens niet nadat de desbetreffende deelgenoot tot inkeer is gekomen, omstandigheden die een beroep op beperkende werking van redelijkheid en billijkheid rechtvaardigen daargelaten. Al met al slaagt een beroep op 3:194 lid 2 BW, indien er wordt voldaan aan het opzetvereiste en er voldoende bewijs voorhanden van (mede)-eigendom voorhanden is.

Gepubliceerd in ‘Jurisprudentie in Nederland’ (JIN 2022 afl. 10) in december 2022.

Antispeculatiebeding bij verdeling eenvoudige gemeenschap

Een antispeculatiebeding is toegestaan bij de verdeling van een eenvoudige gemeenschap op grond van redelijkheid en billijkheid. In de onderhavige zaak hebben partijen om ontbinding van het geregistreerd partnerschap verzocht omdat hun relatie duurzaam is ontwricht. Tussen partijen is er onder andere debat ontstaan over de verdeling van de echtelijke woning. Vaststaat dat de gezamenlijke woning gemeenschappelijk eigendom van partijen is. De vrouw wenst de gezamenlijke woning – met een lagere waarde dan de actuele waarde in het vrije economische verkeer, aldus de man – over te nemen. Om reden dat de man het de vrouw en de kinderen gunt om in de woning te kunnen blijven wonen, kan hij instemmen met een lagere waarde dan de actuele waarde in het vrije economische verkeer, maar hij wil er zelf niet te veel bij inschieten. Als de vrouw de woning binnen een bepaalde periode aan derden zou verkopen, wil de man alsnog meedelen in de alsdan te realiseren winst. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er een wettelijke grondslag bestaat voor een door de man gewenst antispeculatiebeding. Op grond van door de rechtbank aangehaalde jurisprudentie wordt het opnemen van een antispeculatiebeding in het kader van de verdeling redelijk en billijk geacht, nu de vrouw een bestanddeel toegedeeld krijgt tegen een waarde die lager is dan de waarde in het vrije economische verkeer. De rechtbank acht het redelijk en billijk om het door de man verzochte antispeculatiebeding met een looptijd van vijf jaar te verbinden aan de toedeling van de woning aan de vrouw. De wettelijke grondslag hiervoor wordt aldus volgens de rechtbank gevormd door de redelijkheid en billijkheid die de rechtsrelatie tussen ex-partners mede beheerst.

Gepubliceerd in ‘Jurisprudentie in Nederland’ (JIN 2022/4/66) in mei 2022.

Verzoek omgangsregeling met minderjarig zusje

Een vrouw verzoekt om omgang met haar minderjarig zusje. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of tussen de vrouw en haar zusje sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking als bedoeld in art. 8 EVRM en art. 1:377a lid 1 BW. Naast familieband zijn er geen bijkomende omstandigheden op basis waarvan geoordeeld kan worden dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. De rechtbank acht het onvoldoende dat de vrouw zich enkel betrokken voelt bij haar zusje. Dat de vrouw behoefte heeft aan contact is eveneens onvoldoende. De vrouw kan gelet hierop niet worden ontvangen in haar verzoek. De vraag wanneer er wél sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking (de ontvankelijkheidseis) en welke drie factoren van belang zijn bij de toekenning/ afwijzing van een dergelijk verzoek wordt in deze annotatie uiteengezet.

Gepubliceerd in ‘Jurisprudentie in Nederland’ (JIN 2021/9/156) in november 2021.

Vervangende toestemming voor vaccinatie?

Op 6 januari 2021 is de vaccinatiecampagne van de Nederlandse overheid tegen het COVID-19-virus gestart. In de komende maanden zullen alle Nederlanders op enig moment een uitnodiging ontvangen om gevaccineerd te worden. Tot op heden is er echter voor het vaccineren van kinderen nog niks geregeld: zij komen in de vaccinatieplannen niet voor. Of kinderen (met onderliggend lijden) ook in aanmerking komen voor een coronavaccin, zal wellicht binnenkort duidelijk worden, aangezien een advies hierover van het OMT en de Gezondheidsraad verwacht wordt.2 Als het advies zou worden om kinderen te vaccineren, zal dit ongetwijfeld discussies opleveren tussen ouders over het al dan niet laten inenten van hun kind. Welke (juridische) mogelijkheden heeft de ouder, die wil dat het kind gevaccineerd wordt?

Gepubliceerd in het ‘Tijdschrift voor Scheidingsrecht’ (EB 2021/21) in maart 2021.

Verhuizingen met kinderen zonder toestemming?!

In de artikelen ‘Vervangende toestemming voor verhuizing I en II’ (EB 2015/3 en EB 2015/45) wordt ingegaan op de jurisprudentie ten aanzien van ouders die met hun kinderen binnen Nederland dan wel naar het buitenland willen verhuizen. Indien de andere ouder zijn of haar toestemming voor een dergelijke verhuizing weigert, kan de rechter om vervangende toestemming worden verzocht. In dit artikel wordt ingegaan op de jurisprudentie ten aanzien van eenzijdige verhuizingen zonder toestemming van de andere (gezaghebbende) ouder: hoe gaan rechters met dergelijke zaken om?

Gepubliceerd in het ‘Tijdschrift voor Scheidingsrecht’ (EB 2020/31) in april 2020.

Toewijzing verzoek tot verlenging termijn partneralimentatie.

Noot bij de uitspraak van de Rechtbank Nood-Nederland van 11 december 2019 betreffende de vraag of de termijn van partneralimentatie verlengd dient te worden. In bijzondere gevallen is dit mogelijk en in casu wijst de rechtbank dit verzoek van de vrouw toe.

Gepubliceerd in ‘Jurisprudentie in Nederland’ (JIN 2020 afl. 3) in april 2020.

Afwijzing gebod tot medewerking aan verkoop woning in kort geding.

Noot bij het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 november 2018 betreffende de afwijzing van een gebod tot medewerking aan de verkoop van de woning in een kort geding. In kort geding bij de rechtbank is een vordering tot medewerking aan de verkoop van gemeenschappelijke woning toegewezen. Het Hof Den Haag wijst een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van deze beslissing toe. Een beslissing om onvoorwaardelijk en onherroepelijk medewerking te verlenen aan verkoop (en dus levering) is een verdelingshandeling en het is niet aan de voorzieningenrechter om hier een oordeel over te geven.

Gepubliceerd in ‘Jurisprudentie in Nederland’ (JIN 2019 afl. 2) in maart 2019.

Feitelijke samenwoning geen vereiste voor artikel 1:160 BW.

Noot bij het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 juni 2016 betreffende de vereisten van artikel 1:160 BW. Partijen zijn gescheiden en de vrouw heeft een nieuwe partner. Zij ontkent met deze nieuwe partner samen te wonen. In een geval waarin niet aan het samenwoningsvereiste wordt voldaan, volgt volgens de vrouw uit de jurisprudentie van de Hoge Raad dat niet tot het oordeel kan worden gekomen dat sprake is van een samenleven als waren zij gehuwd in de zin van art. 1:160 BW.

Gepubliceerd in ‘Jurisprudentie in Nederland’ (JIN 2016 afl. 9) in november 2016.

Gebruiksvergoeding. Gebruikslasten en eigenaarslasten tijdens onverdeeldheid.

Noot bij de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 23 december 2015 betreffende de gebruiksvergoeding. Partijen hebben een gezamenlijke woning en zijn beiden hoofdelijk verbonden aan de
hypothecaire schuld. De man is uit deze woning vertrokken en de vrouw woont hier nog. Vraag die voorligt is: wie dient in een dergelijke situatie welke lasten te voldoen?

Gepubliceerd in ‘Jurisprudentie in Nederland’ (JIN 2016 afl. 3) in april 2016.

Vervangende toestemming voor verhuizing (naar buitenland).

In het artikel “Vervangende toestemming voor verhuizing?” (EB 2015/3) wordt ingegaan op de jurisprudentie ten aanzien van ouders die met hun kinderen binnen Nederland willen verhuizen. Indien de andere ouder zijn of haar toestemming voor een dergelijke verhuizing weigert, kan aan de rechter om vervangende toestemming worden verzocht. In dat artikel zijn alle relevante en gepubliceerde uitspraken in de periode augustus 2013 tot december 2014 beschreven. In dit artikel worden de verzoeken tot vervangende toestemming bij verhuizingen naar het buitenland behandeld. Alvorens de jurisprudentie op dit gebied in de periode 1 juli 2013 tot 1 april 2015 te bespreken, zullen eerst kort de criteria worden besproken die een rol spelen bij de beoordeling van dergelijke verzoeken. Deze criteria zullen vervolgens worden toegelicht aan de hand van de jurisprudentie in genoemde periode. Vervolgens wordt ingegaan op de vraag of er verschillen zijn in de beoordeling van verzoeken tot vervangende toestemming bij gewenste verhuizingen in binnen- en buitenland.

Gepubliceerd in het ‘Tijdschrift voor Scheidingsrecht’ (EB 2015/45) in april 2015.

Vervangende toestemming voor verhuizing (binnen Nederland)?

Regelmatig verschijnt jurisprudentie over een ouder die met kinderen wil verhuizen binnen Nederland of naar het buitenland. Indien de andere ouder daarvoor toestemming weigert, kan de rechter daarvoor vervangende toestemming verlenen op grond van art. 1:253a BW. Ook als een ouder met kinderen reeds is verhuisd zonder die vervangende toestemming te verzoeken, kan de andere ouder daarover een procedure aanspannen. In dit artikel worden alle relevante en gepubliceerde uitspraken in de periode mei 2013 tot december 2014 besproken, waarbij uitsluitend wordt ingegaan op verhuizingen binnen Nederland. De vraag wordt beantwoord of daarin een algemene lijn te ontdekken valt en in welke gevallen een dergelijk verzoek de meeste kans van slagen heeft.

Gepubliceerd in het ‘Tijdschrift voor Scheidingsrecht’ (EB 2015/3) in december 2014.