Veel onderwijsinstellingen brengen niet alleen collegegeld bij studenten in rekening maar belasten studenten ook met diverse aanvullende/additionele kosten. Hierbij valt te denken aan excursiegelden, vastrechtpractica, stagebijdragen, kosten voor ICT, etc. En die kosten kunnen per student flink oplopen! Mogen hbo- en wo-instellingen deze kosten nu ook aan haar studenten doorbelasten?
Uitgangspunt: alleen wettelijk collegegeld
Zogenaamd ‘bekostigd onderwijs’ wordt gefinancierd met geldelijke middelen van de overheid. De meeste universiteiten en hbo-instellingen zijn door de overheid bekostigde opleidingen. Dit brengt allerlei voordelen voor deze onderwijsinstellingen mee, maar ook verplichtingen.
In de kern komt deze overheidsbekostiging erop neer dat onderwijsinstellingen voor haar publieke taak geld ontvangt van het Rijk, terwijl de student voor deze vorm van onderwijs een door het Rijk vastgestelde onderwijsbijdrage – het collegegeld – betaalt. Dit moet worden gezien in het licht van het feit dat het hier gaat om een kerntaak van de overheid, namelijk het aanbieden van betaalbaar onderwijs aan studenten, zodat studenten ook daadwerkelijk toegang hebben en houden tot het onderwijs.
Bij de door de overheid vastgestelde onderwijsbijdrage is ook reeds rekening gehouden met de omstandigheid dat de ene opleiding meer kost (per student) dan de andere. Zo kan bijvoorbeeld een opleiding Tandheelkunde dan ook geen aanvullende kosten bij studenten in rekening brengen met het argument dat haar opleiding veel meer kosten met zich brengt dat bijvoorbeeld een studie Rechten.
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is dan ook kraakhelder: naast wettelijk collegegeld mag geen andere geldelijke bijdrage bij studenten in rekening worden gebracht tenzij de Minister van Onderwijs op deze duidelijke regel een uitzondering heeft gemaakt. Pas sinds 1 september 2021 (en dus niet eerder!) zijn enkele uitzonderingen toegestaan. Volgens de Regeling andere bijdragen van studenten in het hoger onderwijs mag aan aspirant-studenten een kostendekkende bijdrage worden gevraagd voor het waarderen van een buitenlands diploma, voor het toetsen van het taalniveau en voor het afnemen van een toelatingsonderzoek. Aan zittende studenten mag enkel voor practica, onderwijsexcursies en workshops een kostendekkende bijdrage worden gevraagd, terwijl bovendien altijd een kosteloos alternatief moet worden aangeboden, tenzij een kosteloos alternatief niet mogelijk is.
Onderwijsinstellingen vaak in de fout met extra kosten
De praktijk is echter weerbarstig. Ondanks (vele) klachten van studentenraden, het ISO, het LSR en zelfs de Ombudsman, brengen veel onderwijsinstellingen allerlei aanvullende kosten bij studenten in rekening.
De Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap heeft herhaaldelijk in zijn brieven aan de Tweede Kamer en onderwijsinstellingen benadrukt dat de inschrijving van en deelname aan een opleiding uitsluitend afhankelijk mag worden gesteld van betaling van het wettelijke collegegeld. Een onderwijsinstelling mag – behoudens enkele hiervoor genoemde uitzonderingen (vanaf 1 september 2021) – geen extra (verplichte) eigen bijdrage in rekening mag brengen.
Betekent dit nu dat er behoudens bovenstaande geregelde uitzonderingen geen enkele situatie denkbaar is waarin instellingen wel een eigen bijdrage zouden mogen verlangen van studenten? Jawel: in de eerste plaats kan hierbij gedacht worden aan kosten voor onderwijsvoorzieningen die geen deel uitmaken van het verplichte onderwijs. Het gaat hierbij dus om activiteiten die de onderwijsinstelling aanbiedt, maar waarvoor geen verplichting bestaat om deze activiteiten (in het kader van het onderwijs) aan te bieden, zoals deelname aan een facultatieve excursie of het bijwonen door een student van een bijeenkomst met gastsprekers.
In de tweede plaats kan gedacht worden aan kosten voor onderwijsbenodigdheden, zoals bijvoorbeeld readers, wettenbundels, microscoop, sportkleding en dergelijke. De WHW ziet niet op deze kosten en studenten worden dan ook geacht om zelf de kosten voor onderwijsbenodigdheden te dragen. Deze onderwijsbenodigdheden zijn ook eigendom van de student.
Als de onderwijsinstelling zelf materialen aan studenten aanbiedt dan dient dat plaats te vinden op basis van vrijwilligheid en moet de student er ook voor mogen kiezen om de materialen ergens anders te kopen. Doorberekende kosten voor materiaal moeten redelijk zijn en in verhouding tot de kosten van de daadwerkelijk benodigde onderwijsbenodigdheden.
In de derde plaats kan worden gedacht aan kosten die helemaal niets van doen hebben met de opleiding. Deelname en gebruikmaking daarvan vindt plaats op geheel vrijwillige basis, zoals bijvoorbeeld de kosten voor een festiviteit, en deze kosten mogen dan ook aan studenten worden doorbelast.
Onterechte extra kosten: wat kunnen studenten hiertegen doen?
Het uitgangspunt is dat onderwijsinstellingen worden bekostigd door de overheid en dat studenten slechts een bijdrage verschuldigd zijn in de vorm van het (wettelijk) collegegeld. Extra kosten mogen onderwijsinstellingen niet (zomaar) in rekening brengen.
Doen onderwijsinstellingen dat toch, dan kunnen studenten dat terugvorderen. Ook kunnen studenten zich verweren indien de opleiding hen dreigt uit te sluiten wanneer zij de extra kosten niet betalen. In beide gevallen kan een student zich wenden tot de rechter.
Meer informatie
Moet jij voor jouw opleiding of studie extra kosten betalen en wil jij weten of jij deze kosten terug kan vorderen? Neem vrijblijvend contact op met één van onze onderwijsrechtspecialisten. Mail hiervoor naar: karmiris@honoreadvocaten.nl of bel naar: 030 214 51 50.