Een antispeculatiebeding is toegestaan bij de verdeling van een eenvoudige gemeenschap op grond van redelijkheid en billijkheid. In de onderhavige zaak hebben partijen om ontbinding van het geregistreerd partnerschap verzocht omdat hun relatie duurzaam is ontwricht. Tussen partijen is er onder andere debat ontstaan over de verdeling van de echtelijke woning. Vaststaat dat de gezamenlijke woning gemeenschappelijk eigendom van partijen is. De vrouw wenst de gezamenlijke woning – met een lagere waarde dan de actuele waarde in het vrije economische verkeer, aldus de man – over te nemen. Om reden dat de man het de vrouw en de kinderen gunt om in de woning te kunnen blijven wonen, kan hij instemmen met een lagere waarde dan de actuele waarde in het vrije economische verkeer, maar hij wil er zelf niet te veel bij inschieten. Als de vrouw de woning binnen een bepaalde periode aan derden zou verkopen, wil de man alsnog meedelen in de alsdan te realiseren winst. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er een wettelijke grondslag bestaat voor een door de man gewenst antispeculatiebeding. Op grond van door de rechtbank aangehaalde jurisprudentie wordt het opnemen van een antispeculatiebeding in het kader van de verdeling redelijk en billijk geacht, nu de vrouw een bestanddeel toegedeeld krijgt tegen een waarde die lager is dan de waarde in het vrije economische verkeer. De rechtbank acht het redelijk en billijk om het door de man verzochte antispeculatiebeding met een looptijd van vijf jaar te verbinden aan de toedeling van de woning aan de vrouw. De wettelijke grondslag hiervoor wordt aldus volgens de rechtbank gevormd door de redelijkheid en billijkheid die de rechtsrelatie tussen ex-partners mede beheerst.
Zie voor de volledige noot onze Publicaties.