In dit actualiteitenoverzicht vind je uitspraken over:
- beoordeling van een scriptie;
- migrerend werknemerschap;
- studieovereenkomst onder voorbehoud;
- afwijzing inschrijving opleiding;
- bindend studieadvies.
Wij zijn specialisten op het gebied van onderwijsrecht. Om onze kennis op peil te houden zorgen wij ervoor dat wij altijd op de hoogte zijn van recente ontwikkelingen binnen de rechtspraak. Zo weten wij wat er speelt. Deze kennis delen wij graag. In deze maandelijkse rubriek vind je dan ook een overzicht van relevante jurisprudentie op het gebied van onderwijsrecht.
College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO)
CBHO 2021/157 (beoordeling scriptie)
Feiten: student volgt de bacheloropleiding Commerciële Economie aan de Fontys Hogeschool. In het kader van deze opleiding maakt student een afstudeeropdracht die door de examinatoren met een onvoldoende wordt beoordeeld. Student had een 5,5, voor zijn scriptie en zijn verdediging heeft geleid tot 1 punt aftrek. Omdat student het niet met de beoordeling eens is, heeft hij hiertegen beroep ingesteld. Het College van Beroep voor de Examens van Fontys Hogeschool heeft bij beslissing van 10 november 2021 het beroep ongegrond verklaard.
Beoordeling: student betoogt dat het College van Beroep voor de Examens ten onrechte de beslissing in stand heeft gelaten. Volgens student zijn ze niet ingegaan op de procedurele bezwaren die hij heeft aangevoerd. De student wijst er ook op dat er geen juridische basis is om een herbeoordeling van de verdediging door een andere examinator te laten uitvoeren. Verder wijst de student erop dat de examinatoren en de leden van de examencommissie incorrect hebben gehandeld. Het CBHO is van oordeel dat niet is gebleken dat bij de beoordeling niet is voldaan aan de voorschriften van procedurele aard. De door de student opgestelde scriptie is bij zijn tweede kans beoordeeld met een 5,5, waarna de student de scriptie mocht verdedigen. Deze verdediging heeft ertoe geleid dat hij 1,0 punt aftrek heeft gekregen, waardoor zijn Afstudeeropdracht met een 4,5 is beoordeeld. Het CBHO stelt vast dat op grond van de Afstudeerwijzer en het Beoordelingsformulier het resultaat van de scriptie op basis van de verdediging met 1,0 punt kan worden verhoogd of verlaagd. Het CBHO stelt ook vast dat de Afstudeeropdracht overeenkomstig het beoordelingsformulier door twee examinatoren is beoordeeld. Naar aanleiding van het door appellant ingestelde beroep heeft de examencommissie een derde examinator de verdediging van appellant, die is vastgelegd op video, laten bekijken. Verweerder heeft toegelicht dat dat dit volgens de examencommissie is gebeurd zodat zeker kon worden gesteld dat zich tijdens de verdediging geen onregelmatigheden hebben plaatsgevonden.
Uitkomst: het betoog slaagt niet en het Fontys wordt in het gelijk gesteld.
CBHO 2021/155 (bindend studieadvies)
Feiten: student is in het studiejaar 2018-2019 gestart met de opleiding. Aan het einde van het studiejaar 2018-2019 heeft zij uitstel van het bindend negatief studieadvies gekregen wegens persoonlijke omstandigheden. Hierbij was als voorwaarde gesteld dat zij alle resterende eerstejaarsvakken, in totaal 42 studiepunten, in het studiejaar 2019-2020 behaald moest hebben. Voor het studiejaar 2019-2020 heeft student, evenals andere studenten, dispensatie ontvangen voor het bindend studieadvies wegens de omstandigheden inzake corona. Bij die beslissing is aan student meegedeeld dat zij in het studiejaar 2020-2021 alle resterende eerstejaarsvakken behaald moest hebben teneinde een positief bindend studieadvies te ontvangen. Aan het einde van het studiejaar 2020-2021 heeft de BSA-commissie student een BNSA (bindend negatief studieadvies) verstrekt.
Beoordeling: bij uitstel van het BNSA aan het einde van het studiejaar 2018-2019 is de eis gesteld dat student het daaropvolgende studiejaar alle eerstejaarsvakken behaald moest hebben (60 studiepunten). Student heeft aan het einde van het studiejaar 2020-2021 niet aan die eis voldaan, nu zij in totaal 36 studiepunten aan eerstejaarsvakken heeft behaald. Student heeft zich
gedurende dat studiejaar onvoldoende gericht op het behalen van de eerstejaarsvakken en te veel tweedejaarsvakken gevolgd. Daarom kan onvoldoende verband worden vastgesteld tussen haar
persoonlijke omstandigheden en de opgelopen studieachterstand, aldus de BSA-commissie. Het CBE heeft geoordeeld dat de BSA-commissie in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat
student in aanmerking dient te komen voor een BNSA. Student heeft persoonlijke omstandigheden gemeld waardoor zij in overleg met de studieadviseur een studieplanning op heeft kunnen
stellen. Het advies van de studieadviseur hield in dat student zich in het studiejaar 2020-2021 uitsluitend moest richten op het behalen van eerstejaarsvakken. Dit advies heeft student niet opgevolgd nu zij in dat studiejaar de keuze heeft gemaakt om ook tweedejaarsvakken te volgen. Student kan zich niet verenigen met de beslissing van het CBE. Student betoogt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Student heeft aan het einde van dit studiejaar in totaal 36 van de 60 studiepunten voor eerstejaarsvakken behaald, zodat zij aan het eind van haar derde jaar van de opleiding een tekort heeft van 24 studiepunten voor eerstejaarsvakken. Naar het oordeel van het College rechtvaardigen de gestelde persoonlijke
omstandigheden van student dit tekort niet.
Uitkomst: de beroepsgronden falen en het beroep wordt ongegrond verklaard. Het CBE wordt in het gelijk gesteld.
CBHO 2021/153 (afwijzing inschrijving opleiding)
Feiten: student heeft zich tijdig via Studielink aangemeld voor de bachelor Sociology aan de Universiteit van Amsterdam. Uit de Regeling Studiekeuzeadvies van de Universiteit van Amsterdam volgt dat een aspirant-student, die zich uiterlijk op 1 mei, via Studielink heeft aangemeld, verplicht is deel te nemen aan de UvA matching. Student heeft niet deelgenomen aan de studiekeuze-activiteit. Om die reden heeft het college van bestuur haar inschrijving voor de bacheloropleiding Sociology geweigerd. Volgens het College van Bestuur is student in een email van 3 mei 2021 gewezen op de deadlines van deze studiekeuze-activiteit, ofwel: de momenten waarop bepaalde opdrachten ingeleverd hadden moeten worden. Student voert onder meer aan dat zij niet is gewezen op de deadlines voor de studiekeuzeactiviteit. Zij wijst erop dat zij een e-mail van 3 mei 2021, waarin deze informatie volgens het College van Bestuur zou hebben gestaan, nooit heeft ontvangen. Het College van Bestuur heeft gesteld dat deze e-mail wel naar student is verzonden.
Beoordeling: de voorzieningenrechter merkt op dat in een geval als hier aan de orde (waarbij de ontvangst van een e-mail wordt betwist) het op de weg van de verzender ervan (dus: de onderwijsinstelling) ligt om de verzending van de e-mail aannemelijk te maken. De voorzieningenrechter stelt vast dat het College van Bestuur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de e-mail van 3 mei 2021 aan student is verzonden. De enkele verwijzing naar verklaringen van docenten is daartoe niet voldoende. In het verlengde hiervan kan niet, althans niet zonder meer, worden vastgesteld dat student via de e-mail op de hoogte is gebracht van de deadlines van de studiekeuze-activiteit.
Uitkomst: het betoog slaagt en de beslissing van het College van Bestuur dient te worden vernietigd. Student wordt in het gelijk gesteld.
DUO
Rechtbank Amsterdam, 18 oktober 2021 (migrerend werknemer)
Feiten: student heeft de Bulgaarse nationaliteit en is daarmee een burger van de Europese Unie (EU). Student stond per 1 september 2018 voor een voltijds opleiding ingeschreven aan de Hogeschool InHolland. Op 13 december 2018 vraagt de student studiefinanciering aan bij DUO. Aan student is vervolgens studiefinanciering toegekend, maar achteraf is dit voor de maanden mei en juni 2019 ingetrokken. Student had voor de periode december 2018 tot en met december 2019 een arbeidsovereenkomst als oproepkracht bij een werkgever. Het gaat om de vraag of DUO de studiefinanciering van student over de maanden mei 2019 en juni 2019 terecht heeft ingetrokken, omdat student in die maanden geen migrerend werknemer zou zijn en dus geen recht zou hebben op studiefinanciering.
Beoordeling: student voert aan dat hij wel migrerend werknemer was en recht had op studiefinanciering. Primair stelt student dat niet per maand mag worden bekeken of iemand wel of niet migrerend werknemer is, maar dat gekeken moet worden naar de werkzaamheden over een lange(re) periode. Subsidiair stelt student dat hij voldoet aan de urennorm en de inkomstennorm als over heel 2019 naar zijn werkzaamheden wordt gekeken. Ook stelt student dat DUO de individuele toets of sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid ten onrechte niet heeft gemaakt. DUO stelt zich op het standpunt dat student niet heeft aangetoond dat hij heeft gewerkt in mei 2019 en juni 2019 en loon heeft ontvangen. Student voldoet niet aan de 56 uur zoals genoemd in de Beleidsregel en kan dus niet worden aangemerkt als migrerend werknemer. De rechtbank stelt vast dat student in de maanden mei 2019 en juni 2019 nul uren heeft gewerkt en ook geen loon heeft gehad. Met DUO is de rechtbank van oordeel dat er in ieder geval in enige mate sprake moet zijn van feitelijke werkzaamheden in de desbetreffende maand, willen deze worden betrokken bij het berekenen van het gemiddelde om te bepalen of er sprake is van doorlopende reële en daadwerkelijke arbeid. Kortom, zonder feitelijk werken kan iemand niet worden beschouwd als migrerend werknemer.
Uitkomst: het beroep wordt ongegrond verklaard en DUO wordt in het gelijk gesteld.
Rechtbank Amsterdam, 9 september 2021 (migrerend werknemer)
Feiten: student is burger van één van de lidstaten van de Europese Unie en student heeft op 2 april 2020 een eerste aanvraag studiefinanciering gedaan voor de periode van 1 september 2019 tot 1 september 2020. Student is voor dat studiejaar een overeenkomst aangegaan op basis van een internship bij Boehringer Ingelheim (BI). Met het primaire besluit van 14 april 2020 heeft DUO de aanvraag afgewezen. Nadat student hiertegen bezwaar maakte, hield DUO de afwijzing in stand in het besluit op bezwaar van 23 oktober 2020. Student is het hier niet mee eens en startte daarom deze procedure bij de rechtbank. De vraag die in deze zaak beantwoord moet worden is of student kan worden aangemerkt als migrerend werknemer.
Beoordeling: in de overeenkomst tussen student en BI van 6 juni 2019 staat dat het gaat om een stage van 15 augustus 2019 tot en met 15 februari 2020. In de overeenkomst van 14 januari 2020 staat dat het gaat om de periode van 16 februari 2020 tot en met 30 juni 2020. In beide overeenkomsten blijkt uit artikel 2.1. wat de werkzaamheden inhouden. Volgens artikel 2.2 moet student zich volledig committeren aan de werkgever. Uit artikel 3 volgt dat student moet werken van maandag tot en met vrijdag tijdens kantooruren, maar dat hij instemt met het maken van overuren zonder aanvullende vergoeding hiervoor. Student ontvangt een vergoeding van € 600,- en een aanvullende vergoeding voor huisvesting van € 800,- per maand. Verder staat in de overeenkomsten dat hij wordt begeleid door de ‘Head of Controlling MIDI’. De rechtbank leidt uit het moeten committeren aan de werkgever en het zonder vergoeding moeten maken van overuren af dat sprake is van een gezagsverhouding. In de overeenkomst staat aangegeven welke werkzaamheden student tijdens de voornoemde periodes moet doen. Er is duidelijk sprake van het moeten verrichten van arbeid. Ook ontvangt student een beloning voor zijn werkzaamheden. Hiermee voldoet de overeenkomst naar het oordeel van de rechtbank aan de hoofdkenmerken van een arbeidsverhouding. DUO heeft student dus ten onrechte niet als migrerend werknemer aangemerkt.
Uitkomst: het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. Student wordt in het gelijk gesteld.
Overig
Rechtbank Rotterdam, 17 december 2021 (studieovereenkomst)
Feiten: student heeft zich op 21 maart 2020, via de website www.nti.nl, ingeschreven voor de opleiding MBO-niveau 4 tandartsassistent. Het NTI heeft naar aanleiding van deze inschrijving op 21 maart 2020 aan student een automatische inschrijfbevestiging gestuurd. Naast zijn online inschrijving heeft student per aangetekende post een vrijstellingsverzoek aan het NTI gestuurd met het verzoek om vrijstelling te verlenen voor een stage. Op 23 maart 2020 heeft student van NTI een definitieve inschrijfbevestiging ontvangen. De opleiding MBO-niveau 4 tandartsassistent is op 23 maart 2020 gestart. Op 14 april 2020 heeft NTI aan student verzocht om een ontbrekend formulier, dat noodzakelijk is voor de beoordeling van zijn vrijstellingsverzoek, in te vullen en op te sturen. Student heeft het ontbrekende formulier op 20 april 2020 opgestuurd. Hij heeft hiervan op 21 april 2020 een ontvangstbevestiging ontvangen. In de ontvangstbevestiging staat dat het formulier is doorgestuurd naar de vrijstellingscommissie. Op 4 mei 2020 heeft de vrijstellingscommissie van NTI student geïnformeerd dat zijn verzoek tot vrijstelling is afgewezen. Naar aanleiding van deze afwijzing heeft student aan NTI laten weten de opleiding per direct te willen beëindigen. NTI informeert student dat de opleiding niet kosteloos beëindigd kan worden en dat student nog een bedrag van €776,45 moet voldoen. Student heeft in totaal € 931,74 aan opleidingskosten aan NTI betaald, te weten zes facturen van ieder € 155,29.
Beoordeling: student vordert bij vonnis NTI te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 931,74. Aan de vordering heeft student ten grondslag gelegd dat NTI onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door de tussen partijen gesloten opleidingsovereenkomst eenzijdig te annuleren, terwijl NTI het volledige cursusgeld heeft geïncasseerd en geen tegenprestatie heeft geleverd. Het verweer van NTI strekt tot afwijzing van de vordering, met uitzondering van het bedrag van € 155,29. Zij heeft daartoe, voor zover van belang, aangevoerd dat er nimmer sprake is geweest van een tijdig gemaakt, dan wel tussen partijen overeengekomen, voorbehoud. Student heeft zich op 21 maart 2020 via internet ingeschreven voor de MBO opleiding Tandartsassistent. Op dezelfde dag heeft NTI ook een inschrijvingsbevestiging aan student gestuurd. Op grond van artikel 3 van de toepasselijke algemene voorwaarden is op dat moment de overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. De opleiding is op 23 maart 2020 gestart. Op deze dag is ook de definitieve inschrijfbevestiging, met alle details van de overeenkomst, aan student gestuurd. De kantonrechter is van oordeel dat er op 21 maart 2020 tussen student en NTI een overeenkomst tot stand is gekomen, zonder dat student daarbij een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van de stageverplichting. Ook is de kantonrechter van mening de tussen student en NTI gesloten overeenkomst de inschrijfvoorwaarden van toepassing zijn.
Uitkomst: student wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij gezien en wordt veroordeeld om de proceskosten te voldoen.
Meer informatie
Heb je een kwestie of geschil waarover jij advies wilt hebben? Wil jij juridische bijstand bij een (beroeps)procedure? Neem vrijblijvend contact op met één van onze advocaten onderwijsrecht om jouw zaak te bespreken. Mail hiervoor naar: vandamme@honoreadvocaten.nl, of bel: 030 214 51 50.