/
 Onderwijsrecht

In dit actualiteitenoverzicht vind je uitspraken over:

  • fraude/plagiaat;
  • bindend studieadvies;
  • inkomen ouders bij studiefinanciering;
  • de uitwonende beurs.

Wij zijn specialisten op het gebied van onderwijsrecht. Om onze kennis op peil te houden zorgen wij ervoor dat wij altijd op de hoogte zijn van recente ontwikkelingen binnen de rechtspraak. Zo weten wij wat er speelt. Deze kennis delen wij graag. In deze maandelijkse rubriek vind je dan ook een overzicht van relevante jurisprudentie op het gebied van onderwijsrecht.

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO)

CBHO 2020/165 (fraude/plagiaat)

Feiten: een student aan de Universiteit van Amsterdam pleegt fraude bij een tentamen Ondernemingsrecht. De student wordt voor zes maanden uitgesloten van alle tentamens van de opleiding. De student ontkent niet dat zij fraude heeft gepleegd, het beroep richt zich enkel tegen de (dis)proportionaliteit van de sanctie. De student voert aan dat de sanctie niet gebaseerd is op het fraudebeleid van de UvA en dat haar privacy is geschonden nu haar IP-adres is gecontroleerd zonder haar medeweten.

Beoordeling: het CBHO overweegt dat de WHW de mogelijkheid biedt aan de examencommissie om een student voor één jaar uit te sluiten van tentamens bij fraude. Een onderwijsinstelling is niet verplicht om een separaat beleid op te stellen. Het CBHO acht de sanctie niet onevenredig. Hierbij overweegt het CBHO onder meer dat het CBE zwaar gewicht mocht toekennen aan de omstandigheid dat de student fraude heeft gepleegd tijdens een online afgelegd tentamen, waarbij het niet mogelijk was om te surveilleren. De mogelijkheid tot het afleggen van een online tentamen is geboden op basis van vertrouwen in de studenten. Dat vertrouwen is door het handelen van de student ernstig beschaamd. Het College is verder van oordeel dat de examencommissie het IP-adres van de student heeft gebruikt om vast te stellen dat zij zich in dezelfde locatie bevond als twee andere studenten. De feitelijke locatie van de student is niet onderzocht. Van een schending van privacy is dan ook geen sprake.

Uitkomst: het CBHO geeft de Universiteit van Amsterdam gelijk. De sanctie blijft staan.

CBHO 2020/168 (bindend studieadvies)

Feiten: een student Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek aan de Hanzehogeschool Groningen krijgt een negatief bindend studieadvies. Hij heeft in zijn eerste jaar maar 31 studiepunten weten te behalen. Het studieadvies wordt aangehouden. In zijn tweede studiejaar behaalt de student nog tien studiepunten. De student voert als persoonlijke omstandigheden aan dat hij zijn baan is kwijtgeraakt in de coronacrisis, dat hij zijn familie financieel moet ondersteunen en dat zijn vertraging grotendeels is te wijten aan zijn taalachterstand, welke niets zegt over zijn geschiktheid voor de studie. De Hogeschool voert aan dat de student niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn persoonlijke omstandigheden zodanig zijn verbeterd dat hij zijn studie kan vervolgen.

Beoordeling: het CBHO stelt vast dat de Hogeschool het bestaan van de persoonlijke omstandigheden van de student niet heeft betwist. Er is zelfs expliciet erkend dat sprake is van familieomstandigheden die een negatieve invloed hebben gehad op de studievoortgang van de student. Door zich op het standpunt te stellen dat de student niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn stress in zodanige mate is verminderd dat hij zijn studie inmiddels succesvol zou kunnen vervolgen, heeft de Hogeschool vervolgens een onjuiste maatstaf aangelegd. Hiermee heeft de Hogeschool namelijk te veel gekeken naar de eventuele, toekomstige situatie, terwijl primair ter beoordeling voorlag of de student niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding. Het CBHO oordeelt dat, nu de negatieve invloed van de persoonlijke omstandigheden op de studievoortgang vast staat, de Hogeschool niet toereikend heeft gemotiveerd dat de student niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding.

Uitkomst: het CBHO geeft de student gelijk. Het bindend studieadvies wordt vernietigd.

CBHO 2020/171 (bindend studieadvies)

Feiten: een student Ondernemerschap & Retail Management aan de Haagse Hogeschool krijgt een negatief bindend studieadvies. In het eerste jaar behaalt de student 33 studiepunten. Het studieadvies wordt aangehouden. In haar tweede jaar behaalt de student drie aanvullende studiepunten. De student voert als persoonlijke omstandigheden aan dat zij migraineaanvallen heeft, een oogprobleem en dat een goede vriendin is overleden aan corona.

Beoordeling: het CBHO overweegt dat het niet aan de student is om het causaal verband tussen de aangevoerde omstandigheden en de studievertraging aan te tonen. Voldoende is de gestelde persoonlijke omstandigheden aan te tonen en aannemelijk te maken dat die omstandigheden de studieresultaten nadelig hebben beïnvloed. Het is vervolgens aan de examencommissie om, indien persoonlijke omstandigheden worden aangenomen, te motiveren waarom desondanks een causaal verband tussen de aangevoerde omstandigheden en het niet behalen van de benodigde studiepunten ontbreekt. In het eerste studiejaar is het causaal verband tussen de migraineaanvallen van de student en haar studievertraging aanwezig geacht. Nu de student zich ook in het tweede jaar op deze persoonlijke omstandigheid beroept heeft zij aannemelijk gemaakt dat de migraineaanvallen haar studieresultaten nadelig hebben beïnvloed. De Hogeschool heeft het causaal verband echter voldoende gemotiveerd ontkend. De student heeft – naast de drie studiepunten van haar propedeuse – ook vakken uit het tweede jaar gevolgd en behaald. Alle tentamens die zij heeft behaald waren groepsopdrachten. Alle individuele opdrachten heeft zij niet weten te behalen. Naar het oordeel van het CBHO is haar migraine dan ook niet de doorslaggevende reden voor haar vertraging, het is het feit dat zij moeite heeft met het behalen van individuele tentamens.

Uitkomst: het CBHO geeft de Haagse Hogeschool gelijk. Het bindend studieadvies blijft staan.

DUO

Rechtbank Overijssel, 19 februari 2021 (inkomen ouders bij studiefinanciering)

Feiten: een student ICT bij het ROC ontvangt een basisbeurs en aanvullende beurs. De student dient een verzoek in om bij vaststelling van zijn aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader, vanwege een ernstig en structureel conflict (een verzoek om loskoppeling). DUO ontkent niet dat sprake is van een dergelijk conflict maar geeft aan dat de student in dat geval (nu de student jonger is dan 21 jaar) een alimentatieprocedure jegens zijn vader moet opstarten om zo toch aan de ouderbijdrage te komen.

Beoordeling: DUO kan (met toepassing van de hardheidsclausule) een aanvullende beurs toekennen zonder dat een mogelijke alimentatieverplichting van de ouder hoeft te worden vastgesteld. Er moet dan wel sprake zijn van zwaarwegende en bijzondere omstandigheden. Als toepassing van een wettelijke bepaling in het concrete geval in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de regelgever en de strekking van de regeling, dan is een gerechtvaardigd beroep op de hardheidsclausule echter niet aan de orde. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van deze zwaarwegende en bijzondere omstandigheden heeft de student brieven van onder andere zijn wijkcoach en toegepast psycholoog/kindercoach overgelegd. De psycholoog geeft aan dat sprake was van vele ruzies, fysiek en verbaal geweld en stalkingsgedrag op sociale media van vader richting zijn zoon. De rechtbank vindt dat DUO onvoldoende heeft uitgelegd waarom in het geval van de student de aanvullende beurs niet met toepassing van de hardheidsclausule en zonder alimentatiebeschikking kan worden vastgesteld. Anders dan DUO hecht de rechtbank wel waarde aan de verklaring van de psycholoog.

Uitkomst: de rechtbank geeft de student gelijk. DUO moet een nieuw besluit nemen waarbij zij een afweging moeten maken over toepassing van de hardheidsclausule.

Centrale Raad van Beroep, 17 februari 2021 (uitwonende beurs)

Feiten: een student ontvangt een uitwonende beurs. Na een controle wordt door DUO vastgesteld dat zij niet op het brp-adres woonachtig is. De te veel betaalde studiefinanciering wordt teruggevorderd.

Beoordeling: de inhoudelijke gronden van het hoger beroep van de student wijst de Raad af. Wel ziet de Raad aanleiding om te beoordeling of de boete moet worden gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld en het processuele gedrag van partijen gedurende de gehele rechtsgang.Volgens vaste rechtspraak is de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen een langere behandelingsduur rechtvaardigen. Deze procedure heeft zes jaar en zeven maanden geduurd, te lang dus, aldus de Raad.

Uitkomst: de redelijke termijn is met twee jaar en zeven maanden overschreden. De Raad vermindert de boete met 30%.

Meer informatie

Heb je een kwestie of geschil waarover jij advies wilt hebben? Wil jij juridische bijstand bij een (beroeps)procedure? Neem vrijblijvend contact op met één van onze advocaten onderwijsrecht om jouw zaak te bespreken. Mail hiervoor naar: vandamme@honoreadvocaten.nl, of bel: 030 214 51 50.