/
 Onderwijsrecht

In dit actualiteitenoverzicht vind je uitspraken over:

  • beoordeling stage;
  • het onterecht toekennen van een cijfer;
  • de uitwonende beurs;
  • de ov-boete;
  • aflossing van de studieschuld;
  • kwijtschelding van de studieschuld;
  • bijverdiensten;
  • het studentenreisproduct.

Wij zijn specialisten op het gebied van onderwijsrecht. Om onze kennis op peil te houden zorgen wij ervoor dat wij altijd op de hoogte zijn van recente ontwikkelingen binnen de rechtspraak. Zo weten wij wat er speelt. Deze kennis delen wij graag. In deze maandelijkse rubriek vind je dan ook een overzicht van relevante jurisprudentie op het gebied van onderwijsrecht.

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO)

CBHO 2020/059 (beoordeling stage)

Feiten: een student Business IT & Management aan de Hogeschool Inholland krijgt een 3 voor zijn stage. Tegen deze beoordeling stelt hij beroep in. De student en de examencommissie bereiken een schikking: de student mag zijn stage herkansen. Voor de herkansing krijgt hij een 4. De student stelt beroep in op een aantal gronden: hij heeft geen aanvullende feedback gekregen bij het herkansen van zijn stage en Inholland zou niet het juiste beoordelingsformulier hebben gebruikt.

Beoordeling: het CBHO is van oordeel dat de student geen recht heeft op aanvullende feedback. De feedback die hij heeft ontvangen bij het krijgen van de 4 is voldoende. Door het CBHO wordt wel vastgesteld dat Inholland een onjuist beoordelingsformulier heeft gebruikt. Dit gegeven leidt echter niet tot de vaststelling dat sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming, aldus het CBHO. Er zijn een aantal beoordelingscriteria die op beide beoordelingsformulieren gelijk zijn en voor deze beoordelingscriteria heeft student een onvoldoende. Inholland stelt dat hij met één onvoldoende zijn stage al niet zou kunnen behalen. Nu de student dus ook bij het hanteren van het juiste beoordelingsformulier een onvoldoende voor zijn stage zou hebben behaald ziet het CBHO geen grond voor vernietiging van de beoordeling.

Uitkomst: het CBHO geeft de onderwijsinstelling gelijk. De onvoldoende beoordeling blijft staan. Gezien de geconstateerde (lichte) onzorgvuldigheid in de besluitvorming (het gebruik van het verkeerde beoordelingsformulier) ziet het CBHO wel aanleiding om Inholland in de proceskosten te veroordelen. De student krijgt €1.098,- vergoed.

CBHO 2020/054 (onterecht toekennen cijfer)

Feiten: duale studenten Bestuurskunde aan de Haagse Hogeschool dienen een aantal weken praktijkervaring op te doen op een leerarbeidsplaats (LAP). Een student start met een LAP bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. De student krijgt een 7,3 voor het onderdeel LAP. Drie maanden later wordt aan de student medegedeeld dat toekenning van het cijfer (en bijbehorende studiepunten) onjuist was. Het cijfer wordt verwijderd. De student stelt dat zij erop mocht vertrouwen dat aan haar studiepunten zouden worden toegekend voor haar werkzaamheden bij het ministerie, dat haar belangen onevenredig worden geschaad door het besluit en dat de Haagse Hogeschool het cijfer niet mochten wijzigen omdat dit binnen twee maanden moet gebeuren.

Beoordeling: het CBHO stelt voorop dat een cijfer altijd mag worden gewijzigd (op grond van artikel 7.12 WHW) indien het gaat om een verkeerd ingevoerd resultaat. Wat betreft het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt het CBHO dat het de student bekend was dat zij niet voldeed aan de ingangseisen voor LAP, reeds hierom had de student moeten weten dat zij geen studiepunten zou kunnen behalen voor LAP. De student heeft niet aangetoond dat de Haagse Hogeschool anders heeft toegezegd. Tot slot is geen sprake van een onevenredige schending van haar belangen nu het starten van LAP terwijl zij hiervoor (nog) niet in aanmerking kwam, voor haar eigen rekening en risico kwam.

Uitkomst: het CBHO geeft de onderwijsinstelling gelijk. De studiepunten en het cijfer mogen worden verwijderd. Saillant detail: de Haagse Hogeschool heeft in het kader van een schikking aangeboden om aan de student een vrijstelling te verlenen voor LAP voor het volgende studiejaar zolang zij voldoet aan de ingangseisen en wel nogmaals de bijbehorende opdrachten doet. De student heeft dit aanbod afgewezen. Niet de juiste keuze, achteraf bezien.

DUO

Centrale Raad van Beroep, 6 januari 2021 (uitwonende beurs)

Feiten: een student ontvangt een uitwonende beurs. Na onderzoek naar de woonsituatie van de student stelt DUO echter vast de student niet op het door hem opgegeven adres woont. De studiefinanciering (een bedrag van €2.000,-) wordt teruggevorderd. De rechtbank in het beroep is van oordeel dat DUO gelijk heeft en dat de studiefinanciering teruggevorderd mocht worden. De student stelt hoger beroep in en voert hierbij aan dat de controleurs vooringenomen waren tijdens de controle en dat er wel degelijk spullen van hem liggen op het adres waar hij staat ingeschreven.

Beoordeling: de Raad is van oordeel dat geen vooringenomenheid kan worden aangenomen wegens het enkele feit dat de controleurs meerdere keren voorafgaand aan het huisbezoek hebben aangebeld op het brp-adres. Uiteindelijk heeft het huisbezoek in aanwezigheid van de student plaatsgevonden en is de conclusie gebaseerd op waargenomen feiten. De Raad is verder van oordeel dat het onderzoek zorgvuldig is verlopen en dat voldoende is gebleken dat het leven van de student zich niet afspeelt op het adres waar hij ingeschreven staat.

Uitkomst: de Raad geeft DUO gelijk. De student moet nog steeds zijn studiefinanciering terugbetalen.

Centrale Raad van Beroep, 6 januari 2021 (ov-boete)

Feiten: een student is gestopt met haar studie en heeft vanaf het moment van stoppen geen recht meer op studiefinanciering of op het studentenreisproduct (de OV-chipkaart). De student vergeet echter om het studentenreisproduct stop te zetten en zij moet hiervoor een ‘schuld’ terugbetalen van €194,-. De student gaat in beroep bij de rechtbank. Dit beroep wordt gegrond verklaard en de ‘schuld’ wordt verminderd tot een bedrag van €25,-. De rechtbank overweegt in het beroep dat aannemelijk is dat de student haar OV-chipkaart niet heeft gebruikt nadat zij hier geen recht meer op had. Dit is belangrijk, aldus de rechtbank: als de student haar OV-chipkaart wel zou hebben gebruikt dan dient de ‘schuld’ ertoe om de kosten van de vervoersbedrijven te vergoeden (de ‘schuld’ kan dan worden aangemerkt als herstelmaatregel). Nu de student haar OV-chipkaart niet heeft gebruikt kan de ‘schuld’ enkel worden opgevat als een bestraffende maatregel, ofwel een (bestuurlijke) boete. En daarvoor is de wetsbepaling nooit bedoeld. DUO is het niet met de rechter eens en gaat in hoger beroep. DUO stelt dat niet bewezen is dat de student geen gebruik heeft gemaakt van haar OV-chipkaart en dat zelfs als de student geen gebruik heeft gemaakt van haar OV-chipkaart, zij hier wel de beschikking over had, en dat ook dit een bepaalde geldwaarde (of ‘schuld’) vertegenwoordigt.

Beoordeling: de Raad overweegt dat de Staat overeenkomsten heeft gesloten met de OV-bedrijven waarin is geregeld dat studenten gebruik kunnen maken van hun reisrecht zonder daarvoor een vergoeding te moeten betalen. De Staat betaalt hiervoor een vergoeding aan de OV-bedrijven. Ook over de geactiveerde reisrechten waarop geen recht meer bestaat betaalt de Staat (achteraf) een vergoeding aan de OV-bedrijven. Daarmee staat vast dat de Staat een vergoeding moet betalen over alle geactiveerde reisrechten, of de student het reisrecht nu heeft gebruikt of niet. Daardoor worden op individueel niveau door de Staat kosten gemaakt voor het reisrecht. Nog steeds vertegenwoordigt het reisrecht een waarde in het economisch verkeer, ongeacht of van dat recht gebruik wordt gemaakt, en ook is er nog steeds een rechtstreekse relatie tussen de kostprijs van het reisrecht en de door de Staat aan de OV-bedrijven te betalen vergoeding.

Uitkomst: de Raad geeft DUO gelijk. De OV-schuld blijft staan.

Centrale Raad van Beroep, 13 januari 2021 (aflossen studieschuld)

Feiten: een (ex-)student moet zijn studieschuld aflossen. DUO heeft aan de hand van het toetsingsinkomen van de student zijn draagkracht bepaald en aan de hand hiervan een maandbedrag vastgesteld. De student wil niet dat zijn toetsingsinkomen wordt gebruikt voor de berekening van het maandbedrag maar zijn besteedbaar inkomen. Hij beroept zich op de hardheidsclausule.

Beoordeling: de Wet Studiefinanciering heeft het begrip ’toetsingsinkomen’ uitgezonderd van de (mogelijke) toepassing van de hardheidsclausule. Van deze wijze van berekening kan dus niet worden afgeweken. De Raad stelt vast dat er ook geen andere uitzonderlijke persoonlijke omstandigheden zijn die nopen tot vaststelling van een lager maandbedrag.

Uitkomst: de Raad geeft DUO gelijk. Het maandbedrag blijft staan.

Centrale Raad van Beroep, 27 januari 2021 (199) (uitwonende beurs)

Feiten: de studiefinanciering van een uitwonende student wordt teruggevorderd omdat haar ouders op hetzelfde brp-adres staan ingeschreven. Wat blijkt? De student is woonachtig in een (zelfstandige) studio in een voormalig verzorgingstehuis. Haar ouders zijn, na de verkoop van hun huis en voordat zij konden intrekken in hun nieuwe huis, enkele maanden in een aparte (zelfstandige) studio in hetzelfde verzorgingstehuis komen wonen. Ouders en student bewonen derhalve aparte woningen maar staan wel ingeschreven op hetzelfde adres. Reden voor DUO om de studiefinanciering van de student terug te vorderen. In het beroep wordt het besluit tot terugvordering vernietigd op grond van de hardheidsclausule. DUO gaat in hoger beroep.

Beoordeling: de Raad is van oordeel dat geen betekenis toekomt aan de omstandigheden dat de student en haar ouders feitelijk woonden in zelfstandige studio’s met eigen voorzieningen, dat zij hun eigen woonlasten droegen en afzonderlijk een huishouding voerden en dat de student er al woonde op het moment dat haar ouders tijdelijk in het voormalige verzorgingstehuis kwamen wonen. Dat de ouders van de student, ter overbrugging van de periode tussen de verkoop van hun huis en het betrekken van een nieuwe woning, ervoor hebben gekozen om tijdelijk te gaan wonen op hetzelfde brp-adres als dat van de student, komt voor rekening en risico van betrokkene.

Uitkomst: de Raad geeft DUO gelijk. Het besluit van DUO wordt gehandhaafd, DUO mag de studiefinanciering terugvorderen.

Centrale Raad van Beroep, 27 januari 2021 (201) (kwijtschelding studieschuld)

Feiten: een student studeert Verpleegkunde op het hbo en krijgt hiervoor in de periode 2009 – 2013 een prestatiebeurs. In 2015 stopt zij met de opleiding zonder een diploma te behalen en switcht zij naar de mbo-opleiding Verpleegkunde. De student verzoekt DUO tot kwijtschelding van haar studieschuld. Dit verzoek wordt afgewezen en het beroep van de student hierover wordt ongegrond verklaard. De student gaat in hoger beroep.

Beoordeling: vooropgesteld moet worden dat een student een prestatiebeurs hoger onderwijs en een prestatiebeurs beroepsonderwijs kan worden toegekend. Voor beide beurzen geldt een diplomatermijn van tien jaar. Aan de student is een prestatiebeurs hoger onderwijs toegekend. Zij heeft uiteindelijk alleen een diploma behaald in het beroepsonderwijs. De Raad is van oordeel dat het besluit van DUO leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het moet mogelijk zijn voor studenten, waarvan blijkt dat zij niet de capaciteiten hebben voor het hoger onderwijs, om (na afronding van een mbo-opleiding) de prestatiebeurs om te zetten. In onderhavig geval overweegt de Raad dat de student alle onderdelen van de hbo-studie Verpleegkunde heeft afgerond behalve de afstudeerstage. De stage is met een onvoldoende beoordeeld omdat zij over onvoldoende capaciteiten daarvoor bleek te beschikken. De student is op dringend advies van de onderwijsinstelling overgestapt naar de mbo-opleiding Verpleegkunde. Het enige onderdeel van de mbo-opleiding dat door haar behaald moest worden was de afsluitende stage. Binnen de kortst mogelijke tijd heeft zij het diploma van dezelfde opleiding in het beroepsonderwijs behaald.

Uitkomst: de Raad geeft de student gelijk. Haar prestatiebeurs wordt omgezet naar een gift.

Rechtbank Overijssel, 29 januari 2021 (bijverdiensten)

Feiten: een student ontvangt studiefinanciering. Na een controle komt DUO erachter dat de student €4.000,- te veel heeft bijverdient. De student stelt beroep in tegen het besluit tot terugvordering van het te veel ontvangen bedrag. De student voert aan dat DUO te laat is met het besluit omdat het besluit langer dan 18 maanden na ontvangst van het laatste bedrag studiefinanciering is genomen. De student voert tevens aan dat zijn bijverdiensten moet worden aangemerkt als winst uit de maatschap van hem en zijn ouders, welke winst gelijk weer in de onderneming is gestort.

Beoordeling: de rechtbank oordeelt dat er geen wettelijke bepaling is waaruit een termijn voor DUO voortvloeit voor het (nog) kunnen uitvoeren van controles en het nemen van besluiten zoals deze. De werkwijze van DUO is zo dat een periode gewacht wordt met het opvragen van de voor de controle relevante gegevens, omdat dit niet geïndividualiseerd gebeurt maar voor grote aantallen, zogenoemde ‘bulk’ controles. De rechtbank begrijpt dat het besluit wellicht onverwacht kwam voor de student, maar acht de periode die is verstreken niet zodanig lang dat dat consequenties zou moeten hebben voor de mogelijkheid van DUO om zijn bevoegdheid aan te wenden. Voorts overweegt de rechtbank dat het misschien zo mag zijn dat de student feitelijk niet over de bijverdiensten is komen te beschikken maar dat dit niet uitmaakt voor het besluit. Het is een vrije keuze geweest van de student om deze constructie aan te gaan.

Uitkomst: de Raad geeft DUO gelijk. De bijverdiensten mogen worden teruggevorderd.

Meer informatie

Heb je een kwestie of geschil waarover jij advies wilt hebben? Wil jij juridische bijstand bij een (beroeps)procedure? Neem vrijblijvend contact op met één van onze advocaten onderwijsrecht om jouw zaak te bespreken. Mail hiervoor naar: vandamme@honoreadvocaten.nl, of bel: 030 214 51 50.