/
 Onderwijsrecht

In dit actualiteitenoverzicht vind je uitspraken over:

  • extra toetskans;
  • toelating;
  • fraude/plagiaat;
  • kwijtschelding studieschuld;
  • studiefinanciering;
  • migrerend werknemer;
  • annulering onderwijsovereenkomst.

Wij zijn specialisten op het gebied van onderwijsrecht. Om onze kennis op peil te houden zorgen wij ervoor dat wij altijd op de hoogte zijn van recente ontwikkelingen binnen de rechtspraak. Zo weten wij wat er speelt. Deze kennis delen wij graag. In deze maandelijkse rubriek vind je dan ook een overzicht van relevante jurisprudentie op het gebied van onderwijsrecht.

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO)

CBHO 2021/045 (extra toetskans)

Feiten: de student volgt vanaf 2012 de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening. Door de naamsverandering van de opleiding moeten studenten die op dat moment nog bezig zijn met de opleiding MWD uiterlijk voor 1 december 2020 zijn afgestudeerd. Appellante heeft een verzoek gedaan bij de examencommissie van het Instituut voor Sociale Opleidingen om een extra toetsgelegenheid toe te staan voor een aantal vakken vanwege het feit dat er bijzondere familieomstandigheden spelen. Dit verzoek wordt afgewezen.

Beoordeling: het CBHO is van oordeel dat de beslissing van de examencommissie terecht is. Appellante heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij haar bijzondere familieomstandigheden begin 2020 bij haar studiebegeleider heeft gemeld. Uit notities aan haar studiebegeleider blijkt niet dat appellante melding heeft gemaakt van haar bijzondere familieomstandigheden. Het CBHO ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de studiebegeleider appellante ten onrechte niet naar de studentendecaan heeft doorverwezen.

Uitkomst: het beroep wordt ongegrond verklaard en daarmee wordt de Hogeschool Rotterdam in het gelijk gesteld.

CBHO 2021/046 (toelating)

Feiten: student schrijft zich in voor de bacheloropleiding Diergeneeskunde aan de Universiteit Utrecht. Het verzoek van de student voor de instroom naar een hoger studiejaar wordt afgewezen. De student is van mening dat het College van Bestuur geen goede belangenafweging heeft gemaakt.

Beoordeling: het CBHO stelt dat het College van Bestuur mag kiezen voor het in beginsel weigeren van studenten van elders en dus ook voor een zeer terughoudend toelatingsbeleid. Het verzoek van de student voldeed niet aan de voorwaarden die de Regeling stelt aan toelating tot een hoger studiejaar. Het CBHO ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat het College van Bestuur wegens bijzondere omstandigheden had moeten afwijken van haar beleid en student toch had moeten toelaten.

Uitkomst: het CBHO verklaart het beroep van student ongegrond en stelt de Universiteit Utrecht in het gelijk.

CBHO 2021/051 (fraude/plagiaat)

Feiten: student volgt de bacheloropleiding Verpleegkunde aan Hogeschool Inholland. In het kader van deze opleiding maakt de student een toets in groepsverband. Onderdeel van de toets is dat groepsgenoten elkaar een cijfer moeten geven. De examencommissie verklaart de toets van de student ongeldig en sluit de student uit van deelname aan alle toetsen van P2 in studiejaar 2020-2021. De examencommissie legt hieraan ten grondslag dat de student fraude heeft gepleegd door het aanpassen van cijfers van de beoordelingsformulieren die haar groepsgenoten aan haar hebben gegeven.

Beoordeling: het CBHO is van oordeel dat er van moet worden uitgegaan dat de student de beoordelingsformulieren heeft aangepast. Dit vanwege het feit dat er aantoonbare afwijkingen te zien zijn in de beoordelingsformulieren van de studenten en de samenvattende beoordelingsformulieren van de docent. Het CBHO kwalificeert dit als een ernstige vorm van fraude.

Uitkomst: het CBHO verklaart het beroep ongegrond en stelt de Hogeschool Inholland daarmee in het gelijk.

DUO

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 1 juli 2021 (kwijtschelding studieschuld)

Feiten: student heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister over kwijtschelding van haar studieschuld. Kwijtschelding van een studieschuld kan alleen geschieden in geval van overlijden van de debiteur of na afloop van de aflosfase van 15 jaar. Eiseres geeft aan dat zij mede door psychische klachten niet in staat is om te werken en is hiervoor naar een medisch adviseur geweest. Het UWV heeft haar volledig arbeidsongeschikt verklaard en ze verdient dus niet genoeg om haar studieschuld af te kunnen betalen.

Beoordeling: de rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan de conclusie van de medisch adviseur dat de psychische klachten van eiseres niet voldoen aan de criteria om in aanmerking te komen voor kwijtschelding en evenmin maken dat sprake is van een gelijk te stellen situatie. Kwijtschelding wegens psychische klachten kan alleen wanneer sprake is van een uitzichtloze situatie of wanneer de student ernstig psychisch gehandicapt is en verblijft in een instelling. De medische gegevens die eiseres in beroep heeft ingediend, waren al bekend bij de medisch adviseur en zijn door hem bij de beoordeling betrokken.

Uitkomst: de rechtbank verklaart het beroep ongegrond en de student komt dus niet in aanmerking voor kwijtschelding van haar studieschuld.

Centrale Raad van Beroep, 7 juli 2021 (studiefinanciering)

Feiten: de student ontvangt vanaf 1 maart 2018 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). In opdracht van de minister hebben controleurs onderzoek gedaan naar de woonsituatie van de student. Na meermaals geprobeerd te hebben om een huisbezoek af te leggen werd er steeds niet open gedaan. Uiteindelijk is de toegekende studiefinanciering met ingang van 1 maart 2018 herzien op basis van getuigenverklaringen van buurtbewoners. De student gaat in bezwaar maar dit bezwaar wordt afgewezen. In beroep krijgt de student echter gelijk. De rechtbank is van oordeel dat de getuigenverklaringen te summier zijn en geen bijzonderheden bevatten over het contact tussen de buurtbewoners en de bewoners van het brp-adres. De rechtbank oordeelt dat op basis van de getuigenverklaringen niet kan worden gesteld dat de student niet op het brp-adres woonachtig is. DUO gaat in hoger beroep.

Beoordeling: een herziening als hier aan de orde, nadat herhaaldelijk geprobeerd is een huisbezoek af te leggen, is mogelijk enkel op basis van getuigenverklaringen. Buurtbewoners hebben verklaringen afgelegd en deze zijn ook ondertekend. De beide buren, die al vele jaren (bijna) naast het brp-adres wonen, hebben desgevraagd verklaard dat sinds ruim een jaar op het brp-adres een jong stel (hoofdbewoners) woont en er verder niemand anders woont. Zij hebben verklaard dat ze de hoofdbewoners kennen, ze elkaar als buren groeten en regelmatig een praatje maken. Zij waren op de hoogte van de namen van de hoofdbewoners, wisten te vermelden dat de hoofdbewoners de woning op het brp-adres al langer hadden maar daar eerst na hun huwelijk zijn gaan wonen, en zij hebben gelijkluidende informatie verstrekt over het werk van de hoofdbewoonster. In het licht van deze waarnemingen is niet aannemelijk dat deze buren er niet van op de hoogte zouden zijn dat ook betrokkene, zoals zij stelt ten tijde van het buurtonderzoek reeds ruim acht maanden, woonde op het brp-adres. De CRvB is dan ook van oordeel dat de verklaringen uitgebreid genoeg zijn om de stelling te ondersteunen dat de student niet woonachtig is op het brp-adres.

Uitkomst: het beroep slaagt, de studiefinanciering wordt alsnog teruggevorderd.

Rechtbank Noord-Nederland, 20 juli 2021 (migrerend werknemer)

Feiten: een student uit Roemenië heeft op 28 juni 2018 een aanvraag gedaan voor studiefinanciering. Hij volgt de bacheloropleiding Communication and Multimedia Design aan de Hanzehogeschool te Groningen. Daarnaast is student werkzaam bij Smile Sushi/ Mr. Sushi & Miss Wok op grond van een arbeidsovereenkomst. De studiefinanciering is van oktober tot en met december 2018 niet toegekend omdat de student niet voldaan zou hebben aan de nationaliteitseis. De student heeft in de maand november 26,38 uur gewerkt en €230,15 verdiend, en in de maand december 43,45 uur gewerkt en €378,77 verdiend. Wat betreft de maand oktober betwist DUO dat er arbeid is verricht. De student beschikt niet over een loonstrook van de maand oktober, enkel over een bankafschrift met omschrijving ‘salaris oktober 2018’. De arbeidsovereenkomst van de student vermeldt echter als datum indiensttreding 1 november 2018. DUO geeft aan dat hierdoor niet duidelijk is of daadwerkelijk arbeid is verricht in oktober of dat de uitbetaling wellicht een nabetaling betreft. Het bezwaar van de student wordt ongegrond verklaard. De student gaat in beroep tegen het besluit.

Beoordeling: de rechtbank is allereerst van oordeel dat de student een reële arbeidsovereenkomst heeft met Smile Sushi/Mr. Sushi & Miss Wok en dat op basis van die arbeidsovereenkomst betalingen aan de student hebben plaatsgevonden. Hierdoor heeft de student recht op studiefinanciering over de maanden november en december, ook al heeft de student meer uren gewerkt en minder inkomen verdiend dan DUO in haar beleidsregels verplicht heeft gesteld. Wat betreft de maand oktober het volgende: onder de bewijsstukken bevindt zich een rekeningafschrift. Volgens dit afschrift is op 28 november 2018 € 456,40 betaald door Mr. Sushi Groningen aan de student, onder vermelding van “Salaris oktober 2018”. Daarmee heeft de student een begin van bewijs geleverd dat hij in die maand daadwerkelijk heeft gewerkt. Weliswaar ontbreekt een loonstrook over de periode oktober 2018, maar DUO heeft niet aannemelijk gemaakt dat en waarom die betaling niet aan die periode zou zijn toe te rekenen. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat de betaling aan een andere periode zou moeten worden toegerekend. Daarbij is van belang dat uit de loonstroken over de periode maart tot en met september 2018 blijkt dat de reserveringen voor vrije dagen en vakantiegeld maandelijks werden uitbetaald aan de student. Daarom is niet aannemelijk dat het gaat om een nabetaling of een eindafrekening, zoals door DUO is gesteld. Anders dan DUO oordeelt de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de student over de maand oktober 2018 ook werkzaamheden heeft verricht

Uitkomst: de rechtbank verklaart het beroep gegrond en stelt daarmee de student in het gelijk.

Overig

Rechtbank Rotterdam, 30 juli 2021 (onderwijsovereenkomst)

Feiten: student staat ingeschreven bij onderwijsinstelling Capabel en volgt daar de opleiding ‘Persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen’. Student bericht op 9 december Capabel  te willen stoppen met de opleiding wegens persoonlijke omstandigheden. Capabel brengt vervolgens, wegens de annulering van de opleiding, €2.164,60 in rekening. Student maakt hiertegen bezwaar en welk bezwaar wordt afgewezen door de klachtencommissie. Capabel vordert een bedrag van €2.609,90.

Beoordeling: tussen de student en Capabel bestaat een onderwijsovereenkomst. Als de onderwijsovereenkomst vroegtijdig wordt beëindigd dan heeft de opdrachtnemer (Capabel) recht op een ‘redelijk loon’. Bij bepaling van wat een redelijk loon is moet onder meer rekening worden gehouden met de reeds door Capabel verrichte werkzaamheden, de voordelen die de student reeds heeft genoten en de reden van vroegtijdige beëindiging. Betaling van het volle loon hoeft alleen als het einde van de onderwijsovereenkomst aan de opdrachtgever (de student) is toe te rekenen en toekenning van het volle loon gelet de omstandigheden redelijk is. Capabel heeft onvoldoende aangetoond welke specifieke kosten gemaakt zijn door de aanmelding en vroegtijdige annulering van de student. Vaststaat echter dat Capabel bepaalde kosten heeft gemaakt. Capabel heeft aangevoerd dat een deel van de kosten onafhankelijk is van de vraag of de student al dan niet zou hebben deelgenomen aan de opleiding. Capabel noemt in dit kader de opstart- en inschrijfkosten en de kosten in verband met de huur van de lokalen, de kosten voor de docenten en de overheadkosten. De kantonrechter acht het redelijk dat, ook al zijn deze kosten niet rechtstreeks in verband te brengen met de student zelf, de student deels voor deze kosten moet betalen. Het gaan volgen van de opleiding is immers slechts mogelijk als dit soort kosten wordt gemaakt. Uitgangspunt van de berekening van het redelijk loon is de tijd die is verstreken tussen het moment waarop de opleiding aanving, te weten 18 november 2019, en het moment waarop de student de opleiding heeft beëindigd, te weten 9 december 2019. De totale opleidingskosten bedragen € 6.995,00 (inschrijfgeld ad € 75,00, opleidingskosten ad € 6.448,00 (16 maanden á € 403,00) en leermiddelen ad € 472,00). De kantonrechter zal de vergoeding voor de door Capabel vóór de opzegging verrichte werkzaamheden naar evenredigheid vaststellen op € 437,00 (1/16 deel, uitgaande van één maand opleiding).

Uitkomst: de kantonrechter besluit beide partijen deels in het ongelijk te stellen. De student moet aan Capabel een bedrag van €437,00 betalen.

Meer informatie

Heb je een kwestie of geschil waarover jij advies wilt hebben? Wil jij juridische bijstand bij een (beroeps)procedure? Neem vrijblijvend contact op met één van onze advocaten onderwijsrecht om jouw zaak te bespreken. Mail hiervoor naar: vandamme@honoreadvocaten.nl, of bel: 030 214 51 50.

Geschreven door: Sam Rijnsburger