/
 Onderwijsrecht

In dit actualiteitenoverzicht vind je uitspraken over:

  • fraude/plagiaat;
  • toelating;
  • proctoring;
  • annulering onderwijsovereenkomst;
  • thuisonderwijs.

Wij zijn specialisten op het gebied van onderwijsrecht. Om onze kennis op peil te houden zorgen wij ervoor dat wij altijd op de hoogte zijn van recente ontwikkelingen binnen de rechtspraak. Zo weten wij wat er speelt. Deze kennis delen wij graag. In deze maandelijkse rubriek vind je dan ook een overzicht van relevante jurisprudentie op het gebied van onderwijsrecht.

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO)

CBHO 2021/002 (fraude/plagiaat)

Feiten: de student heeft bij het schrijven van een essay gebruik gemaakt van teksten van het internet en van een andere student. Er wordt een plagiaatscore vastgesteld van nagenoeg 100%. Het verslag van de student wordt met een onvoldoende beoordeeld en de student mag tevens in het eerste kwartiel van het volgende studiejaar niet deelnemen aan schriftelijke toetsen, met uitzondering van een WISCAT-toets. Het CBE beschouwt deze handelswijze als ernstige fraude.

Beoordeling: het CBHO stelt voorop dat de student heeft erkend gebruik te hebben gemaakt van teksten van het internet en van een andere student. Het CBE heeft volgens het CBHO terecht gesteld dat sprake is geweest van ernstige fraude, gezien de hoge plagiaatscore van 100%. Het CBHO oordeelt verder dat de sanctie evenredig is, te meer omdat tevens rekening is gehouden met de belangen van de student, omdat zij wel de toets mag maken die medebepalend is voor de voortzetting van de opleiding.

Uitkomst: het CBHO verklaart het beroep ongegrond en stelt de hogeschool in het gelijk.

CBHO 2021/011 (fraude/plagiaat)

Feiten: de student wordt voor de derde keer beschuldigd van fraude, ditmaal wegens een grote overeenkomstigheid (92%) van antwoorden met een medestudent. De examencommissie sluit de student uit voor deelname aan tentamens voor de periode van oktober tot en met juli en legt bovendien aan het College van Bestuur voor om de student van de opleiding te verwijderen. De student beweert dat zijn medestudent heeft ingelogd in zijn account om zijn antwoorden over te nemen. Subsidiair betoogt de student dat de opgelegde sanctie niet evenredig is.

Beoordeling: het CBHO stelt vast dat beide studenten hebben deelgenomen aan het tentamen en dat van een tweede inlogpoging c.q. misbruik van het account, zoals de student zelf stelt, geen sprake is geweest. Daar komt bij dat, nu gebleken is dat van misbruik van het account geen sprake is geweest, de medestudent heeft verklaard dat hij het antwoord van de student zelf heeft gekregen. Wat betreft de evenredigheid van de sanctie overweegt het CBHO dat terecht sprake is van ernstige fraude. Daar komt bij dat de student al tweemaal eerder voor het plegen van fraude is bestraft. De sanctie is volgens het CBHO dan ook evenredig aan de gedraging.

Uitkomst: het CBHO verklaart het beroep van de student ongegrond en gaat mee in het oordeel van de examencommissie en het CBE.

CBHO 2021/025.5 (toelating)

Feiten: de student wordt niet toegelaten tot de master aan de Hogeschool Utrecht, vanwege het niet voldoen aan de toelatingseisen. Meer specifiek heeft de student een onvoldoende gehaald voor de verplichte instroomtoets. De student beweert dat een dergelijke instroomtoets niet als voorwaarde voor toelating mag worden gehanteerd, kijkende naar de wet en de totstandkomingsgeschiedenis daarvan. Daarnaast betoogt de student dat een instroomtoets niet kan worden verlangd van studenten die in beginsel toelaatbaar zijn op grond van hun vooropleiding.

Beoordeling: het CBHO oordeelt dat de voorwaarde van een behaalde instroomtoets behoort tot een kwalitatieve toetsingseis. Uit de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (en de totstandkomingsgeschiedenis daarvan) volgt dat wanneer voor de toelating voor een master kwalitatieve eisen worden gehanteerd, dit ten minste twee soorten eisen moeten zijn. Daar is in dit geval volgens het CBHO geen sprake van, omdat de instroomtoets slechts ziet op toetsing van inhoudelijke kennis van de kandidaten. Het CBHO ziet dan ook geen reden om de rechtsgevolgen van de afwijzing in stand te laten.

Uitkomst: het CBHO verklaart het beroep van de student gegrond en geeft het CBE opdracht om in administratief beroep op het bezwaar van de student te beslissen.

CBHO 2021/032 (toelating)

Feiten: student is in het bezit van een doctoraaldiploma Geneeskunde van de Erasmus Universiteit Rotterdam uit 2005. Hij heeft een verzoek bij de toelatingscommissie master Geneeskunde van de Universiteit Leiden ingediend om te worden toegelaten tot de master Geneeskunde aan die universiteit. De toelatingscommissie heeft dit verzoek afgewezen, waarna de student administratief beroep heeft ingesteld. Uit het beroep volgde dat de toelatingscommissie een nieuw besluit diende te nemen. De toelatingscommissie heeft geoordeeld dat de student de deficiënties kan wegwerken door tien specifieke vakken uit het bachelor programma te behalen.

Beoordeling: het CBHO overweegt allereerst dat de student heeft gesteld dat de vakken van zijn doctoraal overeenkomen met de bachelor vakken van de universiteit, maar dat hij dit ook geen enkele manier heeft onderbouwd. Daarentegen heeft de toelatingscommissie volgens het CBHO voldoende onderzoek gedaan naar de overeenkomstigheid van de vakken, door nadere informatie op te vragen bij de Erasmus. De toelatingscommissie heeft per onderdeel van de eindtermen aangegeven waar de verschillen zitten en welke vakken gevolgd moeten worden om de deficiënties in kennis, inzicht en vaardigheden weg te werken.

Uitkomst: het CBHO verklaart het beroep van de student ongegrond en oordeelt dat de toelatingscommissie zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de student eerst aanvullend enkele bachelor vakken dient te behalen, alvorens toegelaten te kunnen worden tot de master.

CBHO 2021/038 (fraude/plagiaat)

Feiten: de student levert een onderzoeksplan in ten behoeve van zijn afstudeeropdracht. Bij de plagiaatscan komt naar voren dat het stuk van de student 20% overeenkomst met een onderzoeksplan van een student aan een andere universiteit. De overlap bestond uit stukken tekst die letterlijk waren overgenomen. De student heeft eerst een kans gekregen een nieuwe versie in te dienen. Bij het (handmatig)nakijken van de nieuwe versie werd wederom plagiaat geconstateerd met hetzelfde stuk. De examencommissie heeft het stuk van de student ongeldig verklaard met verlies van één van de tentamenkansen en hem bovendien voor de duur van een jaar uitgesloten van deelname aan tentamens voor iedere cursus in het aanbod van de universiteit. Tot slot heeft de examencommissie besloten om de student een eventueel judicium (summa) cum laude te weigeren.

Beoordeling: het CBHO overweegt allereerst dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat een examinator een handmatige plagiaatcontrole uitvoert. De examinator had daar volgens het CBHO alle aanleiding toe, omdat in de eerste versie een dermate hoog plagiaatpercentage naar voren is gekomen. Daar komt bij dat de student nog de mogelijkheid heeft gekregen om zijn eerste stuk te verbeteren, na constatering van plagiaat. Anders dan de student stelt, is de examinator dus niet in gebreke gebleven bij de begeleiding van het onderzoek. Het CBHO overweegt tot slot dat de opgelegde sanctie evenredig van aard is.

Uitkomst: het CBHO verklaart het beroep van de student ongegrond.

CBHO 2021/062 (uitwisseling)

Feiten: de student volgt een masteropleiding aan de TU Delft en is voor het eerste semester van het studiejaar genomineerd voor een uitwisseling naar een universiteit in Zuid-Korea. De TU Delft heeft wegens de coronapandemie een regeling vastgesteld over de mogelijkheden voor studenten om op uitwisseling te gaan. In deze regeling heeft de TU Delft bepaald dat met ingang van september 2021 fysieke uitwisseling binnen Europa onder strikte voorwaarden is toegestaan. Fysieke uitwisseling buiten Europa is in verband met de onvoorspelbaarheid rondom het coronavirus niet toegestaan. De student gaat in bezwaar.

Beoordeling: allereerst overweegt het CBHO dat bezwaar of beroep tegen een beleidsregel niet mogelijk is. De TU Delft heeft in dat kader terecht het bezwaar van de student niet-ontvankelijk verklaard. Wat betreft de afwijzing van de uitwisseling van de student overweegt het CBHO dat de TU Delft ook hier terecht de uitwisseling heeft gestaakt. Daarbij is van belang dat de TU Delft heeft aangegeven dat wanneer studenten zich in Europa bevinden, het redelijkerwijs makkelijker is de studenten terug te halen dan wanneer zij overzees, of in andere werelddelen zijn. De TU Delft heeft willen voorkomen dat in deze onzeker coronatijden studenten zich over de gehele wereld bevinden.

Uitkomst: het CBHO verklaart het beroep van de student ongegrond.

Overig

Gerechtshof Amsterdam, 1 juni 2021 (proctoring)

Feiten: de Centrale Studentenraad van de UvA vordert de UvA te verbieden tentamens af te nemen waarbij gebruik wordt gemaakt van proctoring, zolang de vereiste instemming van de Studentenraad ontbreekt en de rechtmatigheid van de gegevensverwerking niet is komen vast te staan. Volgens de Studentenraad zou het proctoringprogramma niet voldoen aan de AVG.

Beoordeling: het hof overweegt allereerst dat fraudebestrijding bij online tentamens van essentieel belang is, omdat er op grote schaal gefraudeerd kan worden middels (bijvoorbeeld) Whatsapp berichten. Daarnaast overweegt het hof dat niet is vast komen te staan dat alle beelden zonder fraudeverdenking ook worden bekeken. Van doeloverschrijving is niet gebleken. Over de alternatieven die de Studentenraad aanvoert, overweegt het hof dat de Studentenraad hiermee echter niet concreet heeft gemaakt dat er voor elk soort tentamen een werkbaar en voldoende fraudebestendig alternatief voorhanden is, waardoor de inzet van Proctorio volledig overbodig zou zijn. Het hof concludeert dat proctoring niet leidt tot schending van de AVG.

Uitkomst: het hof bekrachtigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en stelt daarmee de UvA in het gelijk. Proctoring leidt niet tot schending van de AVG.

Rechtbank Midden-Nederland, 9 juni (annuleringsbeding onderwijsovereenkomst)

Feiten: de student heeft zich ingeschreven bij een particuliere onderwijsinstelling, maar heeft zich in mei daaropvolgend weer uit moeten schrijven wegens een zwangerschap. De onderwijsinstelling beroept zich op de algemene voorwaarden en stelt dat de student alsnog het gehele collegegeld ter hoogte van ruim €6.000,- dient te voldoen. De student en de onderwijsinstelling hadden een betalingsregeling getroffen, waarna de student achteraf zich op het standpunt stelde dat zij teveel zou hebben betaald. De student vordert dan ook een bedrag van €850,- terug.

Beoordeling: het hof stelt vast dat niet in geschil is dat de onderwijsinstelling recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Partijen hebben slechts een geschil over de berekening van het redelijk loon. Volgens de student is de hoogte om en nabij €1.500,- en volgens de onderwijsinstelling €3.500,-. Het hof overweegt dat de berekening van de onderwijsinstelling niet als juist kan worden aanvaard, omdat zij niet concreet heeft onderbouwd wat de kosten van de opleiding voor de student zijn geweest tot aan het tijdstip van uitschrijving.

Uitkomst: het hof stelt de student in het gelijk en veroordeelt de onderwijsinstelling om aan de student het te veel betaalde bedrag van €850,- te voldoen.

Rechtbank Den Haag, 23 juni 2021 (thuisonderwijs)

Feiten: de 9-jarige dochter van de ouder is aangewezen op speciaal onderwijs. In maart 2019 is de dochter ziekgemeld. Tot november 2020 hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd en overleg met elkaar gevoerd over de vraag hoe passend onderwijs kan worden gegeven aan de dochter. De ouder stelt dat de dochter recht heeft op thuisonderwijs, omdat zij als gevolg van aan school gerelateerd trauma is gediagnosticeerd met PTSS. De school heeft kenbaar gemaakt eerst aan de hand van eigen onderzoek de medische situatie en daarmee samenhangende ondersteuningsbehoefte van de dochter te willen vaststellen.

Beoordeling: de rechter oordeelt allereerst dat sprake is van een spoedeisend belang, omdat de vordering gericht is op het recht op onderwijs. De rechter overweegt vervolgens dat krachtens de Wet op Expertise Centra de school het onderwijs zodanig dient in te richten, dat ook leerlingen die in verband met ziekte thuisblijven voldoende onderwijs kunnen blijven genieten. De rechter stelt echter vast dat de ouder gemaakte afspraken niet is nagekomen, dat zij geen nadere informatie over de dochter aan de school heeft willen verstrekken en dat zij niet heeft willen meewerken aan een onderzoek. Een en ander heeft ertoe geleid dat het voor de school niet mogelijk is geweest om een ontwikkelingsperspectief voor de dochter op te stellen en daarmee evenmin om [de dochter] op adequate wijze voldoende onderwijs te bieden. Onder die omstandigheden, daarbij mede in aanmerking genomen de verslechterde verstandhouding tussen partijen en de omstandigheid dat de verwijderingsprocedure met betrekking tot de dochter inmiddels in gang is gezet, worden de vorderingen van de ouder afgewezen.

Uitkomst: de rechter stelt de school in het gelijk en wijst de vordering van de ouder af. Het oordeel laat volgens de rechtbank uiteraard onverlet dat het partijen vrij staat om in onderling overleg te bezien of zij alsnog een onderzoek kunnen uitvoeren, waarna een definitief ontwikkelingsperspectief ten behoeve van de dochter kan worden vastgesteld.

Meer informatie

Heb je een kwestie of geschil waarover jij advies wilt hebben? Wil jij juridische bijstand bij een (beroeps)procedure? Neem vrijblijvend contact op met één van onze advocaten onderwijsrecht om jouw zaak te bespreken. Mail hiervoor naar: vandamme@honoreadvocaten.nl, of bel: 030 214 51 50.