/
 Onderwijsrecht

In dit actualiteitenoverzicht vind je uitspraken over:

  • toelating;
  • fraude/plagiaat;
  • (restitutie) collegegeld;
  • de migrerend werknemer;
  • de uitwonende beurs;
  • de ov-boete;
  • schadevergoeding wegens studievertraging.

Wij zijn specialisten op het gebied van onderwijsrecht. Om onze kennis op peil te houden zorgen wij ervoor dat wij altijd op de hoogte zijn van recente ontwikkelingen binnen de rechtspraak. Zo weten wij wat er speelt. Deze kennis delen wij graag. In deze maandelijkse rubriek vind je dan ook een overzicht van relevante jurisprudentie op het gebied van onderwijsrecht.

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO)

CBHO 2020/152 (toelating)

Feiten: een student Technische Geneeskunde verzoekt de Radboud Universiteit Nijmegen tot toelating tot de pre-master Geneeskunde. Dit verzoek wordt afgewezen omdat er volgens de Universiteit andere aanmeldingen zijn met een vooropleiding die beter aansluit bij de master Geneeskunde.

Beoordeling: de Radboud Universiteit heeft slechts 35 plekken in de pre-master.De WHW geeft geen specifieke bepalingen over toelating tot een pre-master. De Universiteit mag hier een eigen afweging maken. De Universiteit heeft ervoor gekozen om te selecteren op vooropleiding. De bachelor van de student sluit slechts voor 70% aan op de master Geneeskunde. Andere studenten hadden een vooropleiding die wel voor 100% aansluit op de master. De Radboud Universiteit mocht de voorkeur laten uitgaan naar deze studenten.

Uitkomst: het CBHO geeft de Radboud Universiteit gelijk. De student hoeft niet te worden toegelaten tot de pre-master.

CBHO 2020/155 (fraude/plagiaat)

Feiten: een student Mediastudies aan de Universiteit van Amsterdam wordt beschuldigd van het plegen van plagiaat in een werkstuk. De student wordt uitgesloten van deelname aan het vak voor de rest van het studiejaar. De examencommissie stelt na verder onderzoek vast dat de student letterlijk fragmenten uit tekst(en) heeft overgenomen, zonder daarbij aanhalingstekens te gebruiken. De student stelt dat zij wel bronnen heeft vermeld in voetnoten en dat haar dus eigenlijk alleen onjuist citeren kan worden aangerekend.

Beoordeling: het CBHO overweegt dat niet iedere onjuiste bronvermelding is aan te merken als plagiaat. Voor de beoordeling van plagiaat zijn de omvang en de ernst van de onjuiste bronvermelding van belang. Bij de student is slechts 8% van het werkstuk overgenomen van andere bronnen, waarbij ook passages worden meegenomen waarbij de herkomst wél op de juiste manier is verantwoord. Het CBHO oordeelt dan ook dat de gebrekkige bronvermelding van student onvoldoende aanleiding is om te kunnen spreken van plagiaat.

Uitkomst: het CBHO geeft de student gelijk en oordeelt dat de Universiteit ten onrechte heeft geoordeeld dat de student zich schuldig heeft gemaakt aan plagiaat. Het tekortschieten in de bronvermelding mag de docent echter wel betrekking in de beoordeling.

CBHO 2020/173 (fraude/plagiaat)

Feiten: een student van de Vrije Universiteit (VU) krijgt 0 punten toegekend voor een zelfstudieoefening wegens (een vermoeden van) plagiaat. De student zou teksten uit onlinebronnen letterlijk hebben overgenomen. De student betoogt dat het besluit van de examencommissie in strijd met het onzorgvuldigheidsbeginsel tot stand is gekomen omdat hij niet in de gelegenheid zou zijn gesteld om adequaat te reageren op de beschuldigingen van plagiaat.  De oefening is in januari ingeleverd. Pas op 6 maart is het vermoeden van plagiaat geuit. Op 6 mei is een sanctie opgelegd en pas op 27 augustus kreeg de student stukken in te zien waarop de examencommissie het plagiaat heeft gebaseerd.

Beoordeling: in de Regels en Richtlijnen van de VU is geen termijn opgenomen binnen wanneer de examencommissie een besluit moet nemen. De examencommissie is dus niet te laat met het nemen van een besluit. Echter, de examencommissie had – voordat zij tot de beslissing tot oplegging van de sanctie was gekomen – de student voldoende in de gelegenheid moeten stellen om zich adequaat te verdedigen tegen de beschuldigingen. Nu het hier om een punitieve sanctie gaat, had het om de weg van de examencommissie gelegen om de student duidelijk te informeren bij welke zelfstudieoefening hij plagiaat zou hebben gepleegd en op welke wijze dat zou hebben plaatsgevonden. Ook had het op de weg van de examencommissie gelegen om tijdig de stukken waarop het vermeende plagiaat betrekking heeft aan de student ter beschikking te stellen, zodat hij zich adequaat kon voorbereiden op zijn verdediging. Dit is niet gebeurd.  De examencommissie heeft dus niet mogen volstaan met de algemene mededeling dat de student wordt beschuldigd van plagiaat en dat hij in een gesprek hierover uitleg mag geven.

Uitkomst: het CBHO geeft de student gelijk. Het besluit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand gekomen en wordt vernietigd.

CBHO 2020/195 (fraude/plagiaat)

Feiten: een student Communicatiewetenschapen aan de Universiteit van Amsterdam moet thuis een online tentamen afleggen. De universiteit constateert dat ten tijde van het tentamen de student Whatsapp contact heeft gehad met haar medestudenten. De universiteit merkt dit contact aan als fraude.  De student krijgt 0 punten voor haar tentamen. De student stelt dat zij geen inhoudelijke berichten over het tentamen heeft gestuurd en dus niet heeft gefraudeerd.

Beoordeling: het CBHO overweegt dat in de instructie behorende bij het tentamen niet uitdrukkelijk stond vermeld dat contact via Whatsapp niet is toegestaan. Verder stelt het CBHO vast dat de student geen inhoudelijke berichten heeft gestuurd in de groepsapp. Het lag volgens het CBHO op de weg van de examencommissie om vooraf duidelijk in de instructies te vermelden op welke manier contact via Whatsapp is toegestaan.

Uitkomst: het CBHO geeft de student gelijk en oordeelt dat de student ten onrechte 0 punten toegekend heeft gekregen. Van fraude is geen sprake.

CBHO 2020/183 (collegegeld)

Feiten: een student Geneeskunde aan de Vrije Universiteit heeft verzocht om gedeeltelijke terugbetaling van het collegegeld, wegens het niet kunnen volgen van onderwijs door corona. De student heeft vier maanden geen coschappen mogen lopen, maar heeft wel het collegegeld door moeten betalen. De VU stelt dat indien zij is ingeschreven als student, zij gewoon het collegegeld moet voldoen.

Beoordeling: het CBHO stelt vast dat een beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule. Verder overweegt het CBHO dat de VU de student voldoende tegemoet is gekomen, door haar de optie te bieden zich tijdelijk uit te schrijven en op die manier geen collegegeld te hoeven betalen. Het feit dat de student hierdoor geen studiefinanciering zou ontvangen, brengt het CBHO niet tot een ander oordeel.

Uitkomst: het CBHO geeft de VU gelijk. De student moet gewoon het collegegeld betalen over de vier maanden dat zij geen coschappen heeft mogen lopen.

DUO

Rechtbank Amsterdam, 8 maart 2021 (migrerend werknemer)

Feiten: een student uit Slowakije vraagt voor 2020 studiefinanciering aan. Hij is werkzaam als zelfstandige bij UberEats en als werknemer bij de Albert Heijn. De aanvraag van studiefinanciering wordt voor de periode januari tot en met augustus 2020 toegewezen maar voor maanden september tot en met december 2020 afgewezen. DUO heeft de studiefinanciering afgewezen nu de student geen vast aantal uren heeft (een oproepcontract), in dat geval wordt studiefinanciering voor maximaal een half jaar toegekend. Daarna kan de student een nieuwe aanvraag indienen. De student vindt dat hij – net als Nederlandse studenten – recht heeft op studiefinanciering gedurende een heel kalenderjaar. Voorts stelt de student dat hij ook als niet-economisch actieve EU-student recht heeft op een een bijdrage in de kosten van toegang tot het onderwijs in de vorm van (een gedeelte van) studiefinanciering.

Beoordeling: DUO licht toe dat de studiefinanciering voor EU-studenten voor bepaalde tijd wordt toegekend, teneinde controle uit te kunnen oefenen op het werknemerschap in die zin dat bij EU-studenten met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd het studiefinancieringstijdvak wordt gekoppeld aan de duur van de arbeidsovereenkomst. Na afloop van die periode kan een aanvraag om verlenging van de studiefinanciering worden gedaan. Reeds eerder is (door de Centrale Raad van Beroep en de Rechtbank) geoordeeld dat deze werkwijze niet in strijd is met het discriminatieverbod en ook geen ontoelaatbare belemmering vormt op het recht van vrij verkeer binnen de EU. Wat betreft het recht op een bijdrage in de kosten van toegang tot onderwijs oordeelt de Rechtbank dat EU-wetgeving inderdaad heeft bepaald dat alle EU-onderdanen recht hebben op een gelijke bijdrage in de kosten betreffende de toegang tot het onderwijs. Dit geldt niet voor kosten voor levensonderhoud, hierin mag een onderscheid worden gemaakt in die zin dat alleen economisch actieve EU-studenten hier gelijk moeten worden gesteld aan Nederlandse studenten. Het studiefinancieringsbudget is alleen bedoeld voor levensonderhoud. Er is daarmee geen sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen Nederlandse en niet-Nederlandse studenten.Het mag zo zijn dat in deze kosten voor levensonderhoud ook een deel studiekosten zit (zoals voor studieboeken) maar deze kosten maken  integraal deel uit van het bedrag dat voor levensonderhoud wordt betaald. Niet-economisch actieve EU-studenten kunnen hier dus geen aanspraak op maken.

Uitkomst: de Rechtbank geeft DUO gelijk. Het besluit tot afwijzing van de aanvraag studiefinanciering blijft staan.

Centrale Raad van Beroep, 10 maart (uitwonende beurs)

Feiten: een student staat ingeschreven bij haar zus (en woont niet meer bij haar ouders) en ontvangt de uitwonende beurs. Bij een controle blijkt dat de student niet (meer) woonachtig is op het adres waar zij staat ingeschreven, het adres van haar zus. De uitwonende beurs wordt teruggevorderd. De student voert aan dat zij woonachtig is bij haar vriend maar dat zij zich niet op dat adres kon inschrijven omdat zij anders problemen zou krijgen met haar familie. De student doet een beroep op de hardheidsclausule.

Beoordeling: de Raad is streng en oordeelt dat er geen sprake is van een situatie van nietverwijtbaarheid. Toepassing van de hardheidsclausule is dus niet aan de orde. De student had zich onder het adres van haar vriend kunnen inschrijven in de brp, al dan niet met een verzoek tot geheimhouding. De bijzondere en voor de student belastende familieomstandigheden waarin zij verkeerde, maken dat niet anders. Dat zij bij haar zus ingeschreven bleef, maar elders ging wonen, had haar ertoe moeten brengen om haar uitwonendenfinanciering niet te continueren. Als dat haar voor financiële problemen zou hebben gesteld, had zij studiefinanciering in de vorm van een (hogere) rentedragende lening kunnen aanvragen.

Uitkomst: de Raad geeft DUO gelijk. Het besluit tot invordering van de uitwonende studiefinanciering blijft staan.

Rechtbank Amsterdam, 8 maart 2021 (ov-boete)

Feiten: een student vergeet zijn OV-chipkaart stop te zetten. Aan de student wordt een boete opgelegd nu hij in een periode van twee maanden heeft gereisd met zijn studentenreisproduct terwijl hij daar geen recht op had. De student is te laat met het indienen van het bezwaar. De student voert aan dat de boete enkel aan hem is medegedeeld op zijn DUO-account en dat hij hier niet meer op heeft gekeken nadat hij de toelatingstoetsen van de universiteit niet had gehaald en dus niet was gestart met zijn studie.

Beoordeling: de Rechtbank dient enkel te beoordelen of de termijnoverschrijding verschoonbaar geacht moet worden. De Rechtbank is van oordeel dat als je studiefinanciering en een studentenreisproduct hebt, je verantwoordelijk bent om de administratie daarvan goed en op tijd bij te houden. Dat de student zijn studie had stopgezet, betekent niet dat hij niet meer op zijn DUO-account hoefde te kijken, zeker omdat hij nog een openstaande zaken met Duo had, zoals zijn OV-abonnement.

Uitkomst: de Rechtbank geeft DUO gelijk. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard en wordt niet inhoudelijk behandeld.

Centrale Raad van Beroep, 10 maart 2021 (ov-boete)

Feiten: een student vergeet – nadat zij is uitgeschreven van haar studie – haar studentenreisproduct stop te zetten. Aan de student wordt een ov-boete opgelegd. De student stelt beroep in tegen de boete en stelt dat zij als gevolg van psychische problemen niet in staat was tot stopzetting van haar reisproduct. De rechtbank volgt deze stelling van de student en verklaart haar beroep gegrond. DUO gaat in hoger beroep.

Beoordeling: de Raad zal enkel beoordelen of het niet stopzetten van het studentenreisproduct aantoonbaar niet aan de student kan worden toegerekend en of er misschien zeer bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd is. Uit de medische informatie van de student blijkt dat bij haar paniekaanvallen en agorafobie is vastgesteld. Dit maakt echter niet zonder meer dat het niet stopzetten van het studentenreisproduct de student op geen enkele wijze kan worden toegerekend. De Raad volgt DUO in haar stelling dat de student, voor zover zij zelf niet in staat was het studentenreisproduct stop te zetten bij een ophaalautomaat, een derde had kunnen vragen dat voor haar te doen of haar daarbij te helpen. Voorts heeft de medisch adviseur, na kennisneming van de informatie van de behandelend artsen van betrokkene, in zijn advies geconcludeerd dat de beperkingen van de student als gevolg van de meervoudige problematiek van psychische aard, waaronder de door huisarts genoemde agorafobie en paniekaanvallen, matig zijn en niet leiden tot een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op micro-, meso- en macroniveau.

Uitkomst: de Raad geeft DUO gelijk. De ov-boete blijft staan.

Overig

Gerechtshof Amsterdam, 16 maart 2021 (schadevergoeding studievertraging)

Feiten: een student Sociaal Juridische Dienstverlening aan de Hogeschool van Amsterdam behaalt in zijn eerste jaar 56 van de 60 studiepunten. In zijn tweede jaar lukt het de student niet om de resterende vier punten van zijn propedeuse te behalen. De HvA geeft de student een bindend studieadvies en verwijdert hem per 1 september 2015 van de opleiding. De student gaat tegen het besluit in beroep (wat wordt afgewezen) en in hoger beroep. In hoger beroep wordt het negatief studieadvies ingetrokken. De student mag per 1 september 2016 weer instromen.

Beoordeling: in eerste aanleg vordert de student een schadevergoeding van €19.800,-. De HvA wordt uiteindelijk veroordeeld tot betaling van €6.900,-. Aan dit bedrag ligt ten grondslag dat de student één jaar studievertraging heeft opgelopen. Hij had een deel van deze vertraging kunnen inhalen met een aangepast studieplan maar dat heeft hij niet gedaan. Er kan dus een half jaar vertraging aan de HvA worden toegerekend. Hier komt bij dat de student tijdens zijn vertragingsperiode inkomen heeft vergaard. De rechtbank acht het onredelijk als dit inkomen volledig van het schadebedrag wordt afgetrokken. Er wordt daarom slechts €3.000,- van het schadebedrag afgehaald. Het hof bekrachtigd de uitspraak van de rechtbank. Het hof gaat ervan uit dat het normbedrag (afkomstig uit de Letselschade Richtlijn) vanwege een jaar studievertraging niet alleen betrekking heeft op de periode dat er niet gestudeerd kon worden, en welke periode later ingehaald zal moeten worden zonder dat dan in die periode inkomen kan worden verkregen, maar ook op eventuele inkomensschade vanaf het moment van afstuderen. Het door partijen gehanteerde bedrag van € 19.800,- is niet voor niets een normbedrag, dat wil zeggen een van de specifieke omstandigheden geabstraheerd bedrag. Het hof acht het daarom niet redelijk het gehele door de student verkregen inkomen in de periode 2015/2016 van het genoemde normbedrag af te trekken. Nu de inkomensschade vanaf het moment van afstuderen zich over een lange periode kan uitstrekken, acht het hof het ook niet voor de hand liggend om het (resterende) normbedrag te halveren, zoals de HvA nog heeft voorgesteld.

Uitkomst: het hof geeft de student gelijk.

Meer informatie

Heb je een kwestie of geschil waarover jij advies wilt hebben? Wil jij juridische bijstand bij een (beroeps)procedure? Neem vrijblijvend contact op met één van onze advocaten onderwijsrecht om jouw zaak te bespreken. Mail hiervoor naar: vandamme@honoreadvocaten.nl, of bel: 030 214 51 50.