/
 Onderwijsrecht

In dit actualiteitenoverzicht vind je uitspraken over:

  • de uitwonende beurs;
  • fraude/plagiaat;
  • studievertraging;
  • toelating;
  • bindend studieadvies.

Wij zijn specialisten op het gebied van onderwijsrecht. Om onze kennis op peil te houden zorgen wij ervoor dat wij altijd op de hoogte zijn van recente ontwikkelingen binnen de rechtspraak. Zo weten wij wat er speelt. Deze kennis delen wij graag. In deze maandelijkse rubriek vind je dan ook een overzicht van relevante jurisprudentie op het gebied van onderwijsrecht. 

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO)

CBHO 2021/055 (bindend studieadvies)

Feiten: student is in het studiejaar 2018-2019 begonnen aan de bacheloropleiding Fiscaal Recht aan de Universiteit Leiden. In dat studiejaar behaalt student 5 studiepunten, waar de norm op 45 studiepunten ligt. Student krijgt op basis van persoonlijke omstandigheden een uitgesteld BNSA. Student dient in het volgende studiejaar nog 40 studiepunten te halen maar dit lukt niet. De examencommissie geeft hem daarom een negatief BSA. Student gaat hiertegen in beroep.

Beoordeling: het CBHO overweegt dat de universiteit terecht heeft overwogen dat de opleiding student voldoende mogelijkheden heeft geboden om te laten zien dat hij de opleiding aan kan, maar dat de studieresultaten zijn achtergebleven. Verder kan de stelling van student dat hij, zoals hij ter zitting van het CBHO heeft toegelicht, liever tentamens op papier maakt, hem niet baten. Student is namelijk aangeboden om het tentamen schriftelijk op locatie af te leggen, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat student niet in staat was het tentamen op deze wijze af te leggen. Het CBHO oordeelt dat het beroep niet slaagt.

Uitkomst: het CBHO verklaart het beroep ongegrond en stelt daarmee de Universiteit Leiden in het gelijk.

CBHO 2021/102 (fraude/plagiaat)

Feiten: student is studente van de (bachelor)opleiding Civiele Techniek aan de Technische Universiteit Delft. Op 3 november 2020 maakt zij een tentamen voor het tweedejaarsvak vloeistofmechanica. Op 26 november 2020 worden de cijfers voor dit vak bekendgemaakt. Student behaalt het cijfer 6,7. Op 30 november 2020 heeft de examinator van het vak vloeistofmechanica bij de examencommissie melding gemaakt van het vermoeden van een mogelijke onrechtmatigheid bij het tentamen van 3 november 2020. Zekerheidshalve neemt de student daarom deel aan het hertentamen van het vak vloeitstofmechanica op 18 januari.

De examencommissie heeft bij beslissing van 1 februari 2021 bewezen geacht dat sprake is van fraude en in het bijzonder ongeoorloofde samenwerking bij het maken van het tentamen vloeistofmechanica. Aan die beslissing heeft de examencommissie ten grondslag gelegd dat de overeenkomsten in de antwoorden dusdanig zijn dat deze niet anders te verklaren zijn dan vanuit ongeoorloofde samenwerking. Als sanctie verklaart de examencommissie het resultaat van 3 november ongeldig en sluit zij de student uit van deelname aan de eerstkomende herkansingsmogelijkheid. Als gevolg van dit laatste punt verklaart de examencommissie ook het resultaat van 18 januari ongeldig.

Beoordeling: de examinator stelt zich op het standpunt dat student tijdens het individueel te maken tentamen overleg heeft gepleegd met een medestudent, dan wel uitwerkingen heeft verkregen of gedeeld. De student komt niet op tegen het standpunt van de TU dat fraude is gepleegd. Als gevolg hiervan blijft de ongeldigverklaring van het resultaat van 3 november staan. De student geeft echter aan dat niet op basis van het besluit ook het resultaat van 18 januari ongeldig kan worden verklaard. Hierin volgt het CBHO de student. De reglementen van de TU geven enkel grondslag voor het uitsluiten van tentamenmogelijkheden, niet voor het ongeldig verklaren van resultaten van tentamens waarin geen fraude is vastgesteld. Gelet op het punitieve karakter van de sanctie en het rechtszekerheidsbeginsel is daartoe een uitdrukkelijke bevoegdheid vereist, op grond waarvan de examencommissie in het geval van fraude kan bepalen dat een hertentamen in het desbetreffende vak, afgelegd op het moment dat de student daarvoor nog niet was uitgesloten, alsnog op grond van de uitsluiting naderhand zijn geldigheid verliest. Het ontbreken van deze bevoegdheid komt voor rekening en risico van verweerder en de examencommissie. Het resultaat van de herkansing mag dus niet ongeldig worden verklaard.

Uitkomst: het beroep is gegrond verklaard en het betoog slaagt. Student wordt in het gelijk gesteld.

CBHO 2021/072 (fraude/plagiaat)

Feiten: student volgt de opleiding Sociaal Juridische Dienstverlening aan de Hogeschool van Amsterdam. Bij beslissing van 19 februari 2021 heeft de examencommissie het resultaat van de afstudeeropdracht ongeldig verklaard wegens fraude. Student heeft de afstudeeropdracht verricht bij een externe opdrachtgever, Driehoekzorg. De praktijkbegeleider van Driehoekzorg heeft bij de opleiding een melding gedaan over mogelijke fraude bij de afstudeeropdracht. Appellant zou in zijn onderzoek gebruik hebben gemaakt van interviews met verzonnen cliënten van Driehoekzorg Bij beslissing van 2 juni 2021 heeft het CBE de beslissing van de examencommissie in administratief beroep in stand gelaten. Student bestrijdt dat hij fraude heeft gepleegd.

Beoordeling: student betoogt dat de examencommissie en het CBE er ten onrechte zonder meer van zijn uitgegaan dat de verklaringen van de praktijkbegeleider van Driehoekzorg juist zijn. Het CBHO oordeelt dat het CBE en de examencommissie meer nader onderzoek hadden moeten verrichten en de resultaten van het onderzoek hadden moeten meenemen in het oordeel. Volgens het CBHO is hier gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het CBHO vernietigt daarom de beslissing van het CBE van 2 juni 2021.

Uitkomst: het beroep wordt gegrond verklaard. De beslissing van het CBE van 2 juni 2021 moet worden vernietigd. Student wordt in het gelijk gesteld.

DUO

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-10-2021 (de uitwonende beurs)

Feiten: student geeft aan uitwonend te zijn. DUO doet onderzoek naar de feitelijke woonsituatie van student. Toezichthouders van DUO leggen op 29 november 2019 een huisbezoek af bij het BRP-adres van de student. Student blijkt niet op het BRP-adres te verblijven, aldus DUO. DUO legt student een bestuurlijke boete op van €473,67 en student gaat hiertegen in bezwaar. Bezwaar wordt ongegrond verklaard.

Beoordeling: de rechtbank stelt dat herziening en terugvordering van toegekende studiefinanciering een belastend besluit betreft. DUO dient volgens de rechtbank met bewijs te komen dat student niet woonachtig was op het BRP-adres op het moment van de het huisbezoek. De rechtbank oordeelt dat DUO nader onderzoek had moeten verrichten want uit dossier blijkt dat de toezichthouders de woning niet hebben betreden. Gezien het summiere onderzoek van DUO enerzijds en de gelijkluidende verklaringen van eiser en zijn oom over eisers hoofdverblijf anderzijds, is de rechtbank van oordeel dat DUO aanleiding had moeten zien nader onderzoek te verrichten voordat het bestreden besluit werd genomen, bijvoorbeeld door het afleggen van een tweede huisbezoek aan het BRP-adres.

Uitkomst: de Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaart het beroep gegrond en stelt hiermee de student in het gelijk.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-10-2021 (inkomen ouders)

Feiten: student vraagt in 2019 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) aan bij DUO. Bij bericht van 11 maart 2019 laat DUO de student weten dat op 22 januari 2019 de ouderbijdrage opnieuw is berekend. Op 7 augustus 2019 dient student een verzoek in bij DUO om het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten bij de berekening van haar aanvullende beurs. In het besluit van 11 december 2019 (primair besluit) weigert DUO het inkomen van de vader van student buiten beschouwing te laten bij de bepaling van de hoogte van haar aanvullende beurs. Student tekent bezwaar aan tegen dit besluit. Bij het bestreden besluit verklaart DUO het bezwaar van student ongegrond.

Beoordeling: student stelt dat zij geen contact heeft met haar vader. Student laat ook weten dat het contact met haar vader voor haar twaalfde verjaardag al verbroken was. Tot slot stelt student dat er sprake is van een langdurig ernstig en structureel conflict tussen haar en haar vader. DUO stelt zich echter op het standpunt dat student gedurende haar basisschoolperiode haar vader incidenteel zag en vanaf haar pubertijd niet meer, waardoor niet is uitgesloten dat student haar vader nog na haar twaalfde verjaardag zag. Naar oordeel van de rechtbank heeft student niet overtuigend aangetoond dat zij vanaf de maand waarin zij de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt geen wezenlijk contact had met haar vader. De rechtbank stelt ook dat de student niet overtuigend heeft aangetoond dat er sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen haar en haar vader.

Uitkomst: de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. DUO wordt in het gelijk gesteld.

Overig

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-12-2021 (studievertraging) (gewonnen door Honoré Advocaten)

Feiten: twee studenten beginnen met de opleiding BMH. Student 1 start in 2010 en student 2 in 2012. Beide studenten zijn bij het volgen van de BMH-opleiding tegen problemen aangelopen. Student 1 doorloopt de BMH-opleiding maar ziet zich bij afronding van de opleiding geconfronteerd met het feit dat zij geen BIG-registratie kan verkrijgen. Hierdoor kan zij geen passende baan binnen het medische werkveld bemachtigen. Om alsnog deze BIG-registratie te verkrijgen stapt student 1 na afronding van de BMH-studie over naar de Verpleegkunde opleiding. Zij rondt hier een verkort traject af van 2,5 jaar. Zij vordert een schadevergoeding ter hoogte van deze 2,5 jaar vertraging (ad €50.00,-). Student 2 start in 2012 en komt in zijn derde jaar in de problemen omdat er geen stages beschikbaar zijn. Op advies van de HAN stapt de student over naar de opleiding Verpleegkunde, welke hij in 2,5 jaar afrondt. Hiermee loopt de student 2 jaar vertraging op, waarvoor hij schadevergoeding vordert (ad €40.000,-).

Beoordeling: het hof is wat betreft student 1 van oordeel dat de BMH-opleiding opleidt tot het beroep van medisch hulpverlener. Voor het uitoefenen van deze beroepen is een BIG-registratie vereist. Bij de start van de opleiding in 2010 was het voorzienbaar dat de studenten uit dit cohort zouden afstuderen zonder dat zij bevoegd zouden zijn tot het uitoefenen van hun beroep. De HAN had de studenten hierover moeten waarschuwen. Dit heeft zij niet gedaan. Daarmee is de HAN tekort geschoten in haar verplichting om een student in staat te stellen in aanmerking te laten komen voor de functies waarvoor de opleiding opleidt. Het hof acht de HAN aansprakelijk voor de vertraging die de student heeft opgelopen door haar overstap naar Verpleegkunde (om alsnog een BIG-registratie te verkrijgen). Wat betreft student 2 stelt de HAN dat zij de aankomende studenten van cohort 2012 voldoende (per brief) hebben gewaarschuwd over het stagetekort. Het komt dan voor rekening en risico van de studenten indien zij alsnog kiezen voor de opleiding en zich inderdaad geconfronteerd zien met studievertraging, aldus de HAN. De hof volgt dit standpunt niet. de brief met de ‘waarschuwing’ is allesbehalve duidelijk. De brief komt eerder geruststellend over. De HAN heeft dus niet voldaan aan haar informatieverplichting en is aansprakelijk voor de door student 2 opgelopen studievertraging.

Uitkomst: het hof acht de HAN aansprakelijk voor de schade die studenten door de studievertraging hebben gehad. Studenten worden in het gelijk gesteld.

Meer informatie

Heb je een kwestie of geschil waarover jij advies wilt hebben? Wil jij juridische bijstand bij een (beroeps)procedure? Neem vrijblijvend contact op met één van onze advocaten onderwijsrecht om jouw zaak te bespreken. Mail hiervoor naar: vandamme@honoreadvocaten.nl, of bel: 030 214 51 50.