/
 Onderwijsrecht

In dit actualiteitenoverzicht vind je uitspraken over:

  • toelating;
  • studiefinanciering.

Wij zijn specialisten op het gebied van onderwijsrecht. Om onze kennis op peil te houden zorgen wij ervoor dat wij altijd op de hoogte zijn van recente ontwikkelingen binnen de rechtspraak. Zo weten wij wat er speelt. Deze kennis delen wij graag. In deze maandelijkse rubriek vind je dan ook een overzicht van relevante jurisprudentie op het gebied van onderwijsrecht.

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO)

2021/068.5 |2021/082.5 | 2021/086.5  (toelating) 

Feiten: in alle drie de zaken worden studenten op basis van behaalde resultaten niet toegelaten tot de volgende ronde van de decentrale selectie van de bacheloropleiding Geneeskunde bij de Vrije Universiteit. De studenten gaan in bezwaar en leggen in de bezwaarprocedure aanvullende stukken over, zoals bijvoorbeeld cijferlijsten. De VU verklaart de bezwaren van de drie studenten ongegrond en weigert de nieuwe stukken in de beoordeling mee te nemen. De VU geeft aan dat de studenten deze stukken eerder (te weten: bij inschrijving in de toelatingsprocedure) hadden moeten overleggen. De studenten gaan tegen deze besluiten in beroep bij het CBHO.

Beoordeling: het CBHO is van oordeel (in alle drie de zaken) dat de VU – gelet op de aard van de decentrale selectieprocedure, waarbij een aanzienlijk aantal kandidaten binnen een tamelijk kort tijdsbestek op basis van gelijke criteria met elkaar worden vergeleken – niet ingevolge artikel 7:11 van de Awb gehouden was de in bezwaar overgelegde cijferlijsten en verklaringen bij de herbeoordeling mee te nemen. De VU mag de studenten houden aan de deadline die zij heeft gesteld ten aanzien van het overleggen van stukken.

Uitkomst: het CBHO verklaart de beroepen ongegrond en stelt de VU in het gelijk.

CBHO 2021/114 (toelating)

Feiten: de kandidaat-student die de bacheloropleiding Pedagogische Wetenschappen wenst te volgen, is verplicht deel te nemen aan UvA Matching.  Zonder deelname wordt een student niet  ingeschreven. Tussen partijen is niet in geschil dat de student niet aan UvA Matching heeft deelgenomen. Het geschil is beperkt tot de vraag of de UvA, naar aanleiding van hetgeen de student heeft aangevoerd, toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule.

Beoordeling: het CBHO overweegt dat de UvA beleidsruimte toekomt bij het vaststellen van regels over de voorwaarden voor inschrijving. De verplichting die de UvA aan iedere kandidaat-student oplegt om deel te nemen aan de UvA Matching, ongeacht of iemand relevante praktijkervaring heeft, acht het CBHO niet onredelijk. Het CBHO overweegt voorts dat de door de student aangevoerde omstandigheden niet van dien aard zijn dat toepassing van het beleid in de situatie van de student zou leiden tot een bijzonder geval van onbillijkheid van overwegende aard. Het CBHO overweegt dat het voor de student duidelijk had moeten zijn dat deelname aan UvA Matching verplicht is. De student is twee maal per e-mail, gericht aan zijn persoonlijke account, op de hoogte gesteld van de verplichting om deel te nemen aan UvA Matching. Bovendien staat ook op de website van de opleiding vermeld dat deelname aan UvA Matching verplicht is. Dat de student  deze e-mails niet heeft gelezen en niet goed kennis heeft genomen van de website komt voor zijn rekening. De stelling van de student dat hij gemotiveerd is om de opleiding te volgen en dat hij praktijkervaring heeft, kan hem, in het licht van de hiervoor beschreven beleidsruimte die de UvA toekomt, niet baten. De conclusie is dat de UvA, in hetgeen de student heeft aangevoerd, geen aanleiding had hoeven te zien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. De CSA heeft het verzoek tot inschrijving en het verzoek tot het verlenen van een vrijstelling van UvA Matching daarom mogen afwijzen.

Uitkomst: het beroep is ongegrond en daarmee stelt het CBHO de UvA in het gelijk.

DUO

Rechtbank Amsterdam, 30 september 2021 (studiefinanciering)

Feiten: student doet een aanvraag voor studiefinanciering. De aanvraag wordt afgewezen. Student heeft de Amerikaanse nationaliteit en beschikt over een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. De aanvraag studiefinanciering wordt afgewezen wegens het feit dat de student niet beschikt over de Nederlandse nationaliteit en ook geen burger is van een lidstaat van de Europese Unie. Student heeft een zelfstandige verblijfsvergunning die gericht is op een permanent verblijf in Nederland. Student voert dan ook aan dat hij vindt dat hij gelijk moet worden gesteld met een Nederlander.

Beoordeling: de rechtbank is van oordeel dat het onderscheid in de verblijfsstatus van student ten opzichte van die van personen met een verblijfsvergunning ‘niet-tijdelijk humanitair volgend op tijdelijk humanitair’ ex artikel 3 van het Bsf niet discriminatoir is. Dit onderscheid is immers bij wet voorzien, is noodzakelijk om het nagestreefde legitieme doel (het betaalbaar houden van het studiefinancieringsstelsel) te kunnen realiseren en er bestaat een redelijke verhouding tussen het maatschappelijk belang dat wordt gediend met de beperking en het recht dat daardoor wordt aangetast.

Uitkomst: de rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt DUO hiermee in het gelijk.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23 september 2021 (de migrerend werknemer)

Feiten: student doet een aanvraag voor studiefinanciering. De aanvraag wordt afgewezen door DUO vanwege het niet voldoen aan de nationaliteitseis. Student gaat in beroep en overlegt in beroep een ‘internship agreement’. Hierin staat dat hij in de periode van 27 februari 2020 tot en met 28 augustus 2020 voor 40 uur per week een internship zal volgen. Hiervoor zal hij € 500,- per maand ontvangen. DUO geeft aan dat student niet kan worden aangemerkt als migrerend werknemer omdat hij niet ten minste 56 uren per maand betaalde arbeid verricht op grond van een arbeidscontract. Het internship kan niet als een arbeidscontract worden aangemerkt. Omdat student meer dan 56 uur per maand heeft gewerkt, is hij van mening dat hij volgens de Beleidsregel de status van ‘migrerend werknemer’ heeft.

Beoordeling: de rechtbank is van oordeel dat met het bovenstaande aannemelijk is gemaakt dat student in de periode van 27 februari 2020 tot en met augustus 2020 reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Student werkte onder gezag van een medewerker van het bedrijf en kreeg taken toebedeeld. Hij ontving hiervoor een geldelijke beloning die aan te merken is als vergoeding voor het verrichten van taken voor de onderneming. De taken genoemd in de overgelegde vacature tekst van het door student gevolgde internship komen overeen met de taken zoals student deze ter zitting heeft omschreven. In de vacature tekst wordt de nadruk gelegd op te verrichten werkzaamheden ten behoeve van de onderneming en niet op studiedoeleinden. Uit de vacature tekst blijkt niet dat het niet om reële arbeid zou gaan. Nu de werkzaamheden van student van een dusdanige omvang waren en hij hiervoor ook een beloning ontving, kan student in de periode van 1 maart 2020 tot en met 28 augustus 2020 worden aangemerkt als migrerend werknemer in de zin van de Beleidsregel.

Uitkomst: de rechtbank verklaart het beroep gegrond, stelt daarmee de student in het gelijk en vernietigt het besluit van DUO.

Meer informatie

Heb je een kwestie of geschil waarover jij advies wilt hebben? Wil jij juridische bijstand bij een (beroeps)procedure? Neem vrijblijvend contact op met één van onze advocaten onderwijsrecht om jouw zaak te bespreken. Mail hiervoor naar: vandamme@honoreadvocaten.nl, of bel: 030 214 51 50.