Fraude en plagiaat zijn van alle tijden en komen wereldwijd en binnen alle lagen en disciplines voor. Ook het Nederlandse onderwijslandschap is niet gespaard gebleven: in september 2010 staat de Nederlandse academische wereld op z’n kop. De Tilburgse hoogleraar sociale psychologie Diederik Stapel blijkt op grote schaal te hebben gefraudeerd met onderzoeksgegevens. Drie commissies bestuderen zijn publicaties en komen tot de conclusie dat hij met zeker 55 artikelen en 10 boekhoofdstukken heeft gefraudeerd. Het blijkt het topje van de ijsberg. In de jaren daarna wordt een stortvloed aan academische fraude ontdekt.
Belang van een doordacht en deugdelijk fraudebeleid
Door deze lange reeks aan fraudegevallen staat de Nederlandse academische wereld onder hoogspanning. Bij elk mogelijk geval van fraude is het meteen alle hens aan dek. Dat is geheel terecht. Fraude tast immers de integriteit van onze wetenschap aan. De wetenschap die als pilaar onder onze samenleving staat en het pronkstuk is van onze kenniseconomie. In die wetenschap is geen plaats voor liegen en bedriegen. Fraude leidt bovendien tot reputatieschade voor onderwijsinstellingen.
Net zo schadelijk voor de wetenschap en het onderwijs is echter de keerzijde van de nieuwe kruistocht tegen fraude. Bij een onterechte beschuldiging wordt de carrière van een veelbelovende student of onderzoeker ernstig beschadigd. Bovendien – en dit realiseren veel onderwijsinstellingen zich onvoldoende – is een onderwijsinstelling bij een onbewezen beschuldiging van fraude schadeplichtig met hoge schadevergoedingen voor studenten als gevolg.
Het belang van een doordacht en deugdelijk fraudebeleid is dan ook evident.
Wat is fraude: ongewenste oprekking van het fraudebegrip
Fraude (en dus ook plagiaat) is een vorm van bedrog.
Een beschuldiging van fraude is een zware aantijging en wordt zowel in het strafrecht, alsook door de samenleving en in het gangbare spraakgebruik altijd gezien als een daad van (kwade) opzet c.q. bedrog of misleiding.
Het is dan ook geen goede ontwikkeling dat onderwijsinstellingen het fraudebegrip veel breder (zijn gaan) trekken dan alleen deze gevallen. De meeste onderwijsinstellingen hebben in hun Onderwijs- en Examenregelingen een definitie van fraude opgenomen die ongeveer aldus luidt:
“Het handelen of nalaten door een student dat tot gevolg heeft dat het vormen van een juist oordeel over zijn kennis, inzicht en vaardigheden geheel of gedeeltelijk onmogelijk wordt gemaakt.”
Die definitie is zo breed dat daar talrijke situaties onder vallen die in de verste verte niet met fraude van doen hebben, maar wel onder het fraudebegrip gebracht worden. Ik heb het vermoeden dat veel onderwijsinstellingen worstel(d)en met het “opzetvereiste” dat inherent is aan fraude, en gelet op deze zware bewijslast (die nu eenmaal op de schouders van de onderwijsinstelling rust) ervoor gekozen hebben om het fraudebegrip uit te breiden naar handelingen waar het oogmerk van misleiding/bedrog/opzet ontbreekt. Opzet hoeft dan niet langer bewezen te worden en dit verhoogt de “pakkans.”
Maar, met deze definitie lopen Nederlandse onderwijsinstellingen wel uit de pas met buitenlandse onderwijsinstellingen. De definitie die in de wetenschappelijke wereld gangbaar is bevindt zich namelijk op het snijpunt van de bewuste misleiding en de eerlijke fout en heeft tot doel dit onderscheid te effectueren.
In 1993 liep de Universiteit van Chicago hierin internationaal voorop: “The definition of fraud distinguishes between an honest mistake and deliberate misstatement made with an intention to deceive others.” Oftewel: Het verschil tussen fraude en geen fraude is het verschil tussen bewuste misleiding en de eerlijke fout.
Emeritus hoogleraar prof. dr. mr. Kees Schuyt, tot 2014 lid van de Raad van Toezicht van de Universiteit Leiden, schreef er een boek over met de titel: “Tussen fout en fraude”.
Recht op schadevergoeding bij onterechte beschuldiging van fraude
Wanneer de definitie van fraude niet zuiver is zal dit leiden tot gevallen waarin studenten die een eerlijke fout hebben gemaakt toch worden bestraft voor fraude. Dit is schadelijk omdat het academische discussie in de weg staat, voor inflatie van het begrip fraude zorgt en onschuldige studenten enorm in de problemen brengt en in voorkomende gevallen zelfs uitmondt in karaktermoord. En dat brengt weer het risico mee dat onderwijsinstellingen geconfronteerd worden met toenemende en hoge schadevorderingen. Zelfs het CBHO (dat doorgaans bepaald niet scheutig is met het toekennen van forse schadevergoedingen) heeft herhaaldelijk onderwijsinstellingen een flinke financiële tik op de neus gegeven.
Aandachtspunten voor onderwijsinstellingen
Ik pleit er dan ook voor dat onderwijsinstellingen hun definitie (en voor zover nodig ook de daarbij behorende voorbeelden) van het begrip fraude en plagiaat aanpassen en hiervoor een zuivere definitie van fraude en plagiaat in de plaats stellen.
Ik wil hiermee niet betogen dat een “honest mistake” in alle gevallen door de vingers moet worden gezien of niet nader onderzocht hoeft te worden. Ook wil ik niet betogen dat een onderwijsinstelling door het inperken van de definitie van fraude en plagiaat, onwenselijke situaties niet langer kan sanctioneren en hierdoor (kwaadwillende) studenten de dans ontspringen. Dit risico kan worden ondervangen door in de OER een artikel toe te voegen dat (bijvoorbeeld) luidt: Onregelmatigheden bij tentamen of examen. Aan de bepalingen behorende bij dit artikel kunnen ook weer sancties worden verbonden. Vanzelfsprekend zullen deze sancties (in beginsel) wel lichter van aard moeten zijn dan bij een bewezen situatie van fraude of plagiaat.
Meer informatie
Rolf Bindels is gastspreker op congressen, verzorgt cursussen op het gebied van fraude en plagiaat en is daarnaast advocaat onderwijsrecht. Neem rechtstreeks en vrijblijvend contact op met Rolf Bindels door te mailen naar: bindels@honoreadvocaten.nl, of bel: 030 214 51 50.